Deloitte heeft een Managing Director Global Finance en EMEA Controller te vroeg met pensioen gestuurd en moet daarom met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2018 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd (op 1 juni 2020) haar bruto maandsalaris van 11.788 euro betalen, heeft het Gerechtshof Amsterdam onlangs bepaald.
Het accountantskantoor stuurde de werknemer mei vorig jaar naar huis omdat het zich op het standpunt stelde dat de arbeidsovereenkomst met ingang van die datum van rechtswege was geëindigd in verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd op 17 mei 2018. De managing director was het daar niet mee eens en spande een zaak aan tegen haar werkgever. Ze was op 5 oktober 1999 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Deloitte en wilde ook nadat ze de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte doorwerken. Inmiddels werkt de vrouw voor Deloitte Malta.
Willekeur en leeftijdsdiscriminatie
De vrouw stelde bij het hof dat met de pensioengerechtigde leeftijd in haar arbeidsovereenkomst de 68-jarige leeftijd wordt bedoeld. Dat is de pensioenleeftijd die – sinds 1 januari 2018 – wordt gehanteerd in het pensioenreglement waarin de pensioenrechten die zij op grond van de arbeidsovereenkomst heeft zijn vastgelegd. De vrouw stelde verder dat zij op grond van mededelingen van de afdeling HR van Deloitte heeft begrepen en heeft mogen begrijpen dat de arbeidsovereenkomst op de pensioendatum genoemd in het pensioenreglement zou eindigen. Er was volgens haar ook sprake van willekeur omdat Deloitte andere werknemers wel na het bereiken van hun AOW-leeftijd laat doorwerken. De managing director had naar eigen zeggen zelf ook een toezegging door te mogen werken, maar daarop kwam Deloitte terug. De werknemer stelde ten slotte dat Deloitte zich schuldig maakt aan leeftijdsdiscriminatie en schending van het grondrecht op werk door zich op het standpunt te stellen dat de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2018 is geëindigd.
Deloitte bleef bij het standpunt dat partijen waren overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst (indien deze niet voordien zou worden opgezegd of anderszins tussentijds zou aflopen) van rechtswege zou eindigen op de laatste dag van de maand waarin de vrouw de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, 31 mei 2018.
Pensioenleeftijd of AOW-gerechtigde leeftijd?
Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat met ‘pensioengerechtigde leeftijd’ in de arbeidsovereenkomst de pensioenleeftijd in het pensioenreglement en niet de AOW-gerechtigde leeftijd is bedoeld:
‘Uit de stellingen van partijen volgt niet dat partijen bij het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2003 expliciet hebben gesproken over de datum waarop de arbeidsovereenkomst door pensionering zou eindigen. Daaruit moet worden afgeleid dat partijen niet hebben beoogd een verandering te brengen in de op 1 juni 2003 tussen hen bestaande afspraken ter zake van de datum waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen. Op dat moment was de pensioenleeftijd 62 jaar en bestond de mogelijkheid het dienstverband te verlengen in overleg met de werkgever. [appellante] heeft als productie 2 bij memorie van grieven een brief overgelegd van het bestuur van Deloitte aan alle medewerkers van 11 juli 2001, waarin staat dat er met ingang van 1 januari 2001 een nieuwe pensioenregeling is ingevoerd die van toepassing is op iedereen die op 20 juni 2001 in dienst is, dus ook op [appellante] . In de brief worden de “belangrijkste punten” uiteengezet van de nieuwe regeling, waaronder “Pensioenleeftijd: 62 jaar of nader te bepalen tussen 55 en 62 jaar”. Verder vermeldt de brief onder meer de volgende passages:
“Als pensioenrichtleeftijd wordt aangehouden de eerste van de maand waarin de deelnemer 62 jaar wordt.” en “Zoals aangegeven is de pensioenrichtleeftijd gesteld op 62 jaar”. Op 1 januari 2003 werd met “pensioengerechtigde leeftijd” in artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst dus bedoeld de 62-jarige leeftijd..
Ten tijde van het tot stand komen van de (tweede) arbeidsovereenkomst tussen partijen (1 januari 2003) was de AOW-leeftijd al gedurende 56 jaar (de AOW is ingevoerd met ingang van 1 januari 1957) 65 jaar. Het feit dat in de arbeidsovereenkomst niet “65-jarige” of “AOW-gerechtigde” leeftijd is vermeld maar “pensioengerechtigde” leeftijd, laat de mogelijkheid open dat partijen beoogd hebben overeen te komen dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen op een andere dan de AOW-gerechtigde leeftijd.
In de memorie van antwoord onder 6.1 stelt Deloitte zelf:
“Ten tijde van het overeenkomen van de pensioengrondslag gold voor werknemers van Deloitte een beschikbare premieregeling (…) inclusief een prepensioenregeling bij 62 jaar (…). In dit reglement was de prepensioenrichtdatum gelijk aan de ingangsdatum van het prepensioen. Dat was de datum waarop de werknemer de leeftijd van 62 jaar bereikte.”
Het vooroverwogene leidt tot de voorlopige conclusie dat partijen met het begrip “pensioengerechtigde leeftijd” in de arbeidsovereenkomst niet hebben beoogd aan te sluiten bij de op enig moment geldende AOW-gerechtigde leeftijd maar bij de ter zake in het pensioenreglement genoemde datum.’
Geef een reactie