De rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld dat de AFM de Wet op het financieel toezicht (Wft) onjuist heeft uitgelegd en op basis daarvan ten onrechte twee bestuurlijke boetes heeft opgelegd van 150.000 euro en 20.000 euro aan bestuurders van het voormalige Hilversumse advieskantoor Visie BV. De boetes zijn daarom door de rechter teruggedraaid.
De AFM beboette de twee bestuurders twee jaar geleden omdat volgens de toezichthouder de artikelen 4:9, eerste lid en 4.10, eerste lid, van de Wft waren overtreden door Visie BV, omdat een van de bestuurders feitelijk het beleid bepaalde, terwijl hij niet door de AFM was getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid. Een andere bestuurder werd door de toezichthouder aangemerkt als medepleger van die overtredingen door Visie BV.
Uitspraak: ECLI:NL:RBROT:2019:8228
Rechtbank: onjuiste uitleg AFM
De rechtbank Rotterdam oordeel nu echter anders: ‘De uitleg die de AFM geeft aan het tweede lid van artikel 4:10 van de Wft acht de rechtbank niet juist. De strekking van het tweede lid is dat een financiële onderneming niet hoeft te vrezen voor een (beboetbare) overtreding door het van kleur verschieten van de betrouwbaarheid van haar beleidsbepaler(s) vanwege een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden voordat een nieuwe beoordeling door de toezichthouder heeft plaatsgehad. Dit betekent dat een persoon waarvan de betrouwbaarheid niet langer buiten twijfel staat deze status niet verliest zolang hij niet is herbeoordeeld. Daaruit volgt niet a contrario dat een financiële onderneming in strijd handelt met artikel 4:10, eerste lid, van de Wft indien haar beleid (mede) wordt bepaald door een persoon wiens betrouwbaarheid niet is beoordeeld. Bovendien bevat artikel 4:9 van de Wft niet een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 4:10, tweede lid, van de Wft.’
‘Bestuurder ongeschikt en onbetrouwbaar’
De subsidiaire stelling van de AFM ter zitting dat wanneer de bestuurder wel zou zijn aangemeld aangenomen mag worden dat hij door de AFM niet geschikt en niet betrouwbaar was bevonden maakt het voorgaande niet anders, spreekt de rechter uit. ‘Nog daargelaten of op een dergelijk laat tijdstip een ander feitensubstraat kan worden geschoven onder de gestelde beboetbare normovertreding, kan ook dit subsidiaire standpunt van de AFM de vaststelling van de overtreding van de artikelen 4:9, eerste lid, en 4:10, eerste lid, van de Wft door [Vennootschap A] niet dragen. De AFM heeft er weliswaar op gewezen dat [Persoon 1] als aangemelde beleidsbepaler van [Beheerder] en [Vennootschap B] negatief is beoordeeld, maar zij heeft nagelaten in deze procedure te stellen en te beargumenteren dat [Persoon 1] niet geschikt en onbetrouwbaar is. Voor het aanvullen van de juridische grondslag van de bestreden besluiten door zelf – in weerwil van het herhaaldelijk door de AFM in deze zaak ingenomen standpunt – vast te stellen dat [Vennootschap A] artikel 4:26, eerste en negende lid, van de Wft, gelezen in samenhang met artikel 103, eerste lid, van het BGfo, heeft overtreden ziet de rechtbank geen ruimte (ECLI:NL:CBB:2015:330).’
Geen grond voor boete
‘Nu de rechtbank van oordeel is dat [Vennootschap A] de haar door AFM verweten overtreding van de artikelen 4:9, eerste lid, en 4:10, eerste lid, van de Wft niet heeft begaan door het enkele niet aanmelden van [Persoon 1] als beleidsbepaler, is de grondslag voor het verwijt aan [Persoon 1] dat hij leiding heeft gegeven aan de overtreding komen te ontvallen. Dit geldt evenzeer voor het medeplegen door [Persoon 2]. Daarmee komt de grondslag aan de boeteoplegging aan eisers te ontvallen. De rechtbank zal toepassing geven aan artikel 8:72a van de Awb door zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen voor zover die betrekking hebben op de boeteoplegging.’
Geef een reactie