Een administratie- en belastingadvieskantoor was er wettelijk gezien niet verantwoordelijk voor om uit te zoeken of het Nijmeegse Rol Techniek Benelux (RTB) onder de werkingssfeer van een verplicht pensioenfonds valt, heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld. Ook uit de NOAB-voorwaarden is zo’n onderzoeksplicht niet af te leiden, concludeert de rechtbank. De vorderingen van RTB worden dan ook afgewezen. Het bedrijf eiste € 90.082,50 aan schadevergoeding van het administratie- en belastingadvieskantoor.
De aangeklaagde administrateur drijft sinds 2003 in de vorm van een eenmanszaak een administratie- en belastingadvieskantoor. Hij had RTB als klant, een onderneming die zich onder andere bezighoudt met de in- en verkoop van zonweringen binnen woningen. Het kantoor voerde sinds 2013 de loonadministratie voor RTB. Op de opdrachtovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van NOAB van toepassing verklaard.
Pensioenplicht
In 2018 ontstond de vraag of er een verplichte pensioenregeling van toepassing was op de werknemers van RTB. De advocaat van een oud-medewerker wees het bedrijf er toen namelijk op dat er waarschijnlijk voor de werknemers pensioenpremie afgedragen diende te worden. Het Pensioenfonds Metaal en Techniek (PMT) had inmiddels laten weten dat zij deze kwestie nader zou onderzoeken. Op 21 september 2018 heeft PMT per brief aan RTB medegedeeld dat RTB en haar werknemers met terugwerkende kracht vanaf 20 augustus 2015 verplicht bij haar zijn aangesloten. Deze verplichting volgt uit de Wet Bpf 2000 en het daarbij behorende besluit van 25 februari 1950, Stcrt. 1950, nr. 42 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 april 2015, Stcrt. 2015, nr. 11859).
Op 25 oktober 2018 heeft het Nederlands Pensioenbureau B.V. (NPB) na hiertoe te zijn verzocht door RTB een rapport uitgebracht over de werkingssfeer van PMT in relatie tot RTB. Daarin concludeert NPB dat de werkzaamheden van het personeel van RTB inderdaad onder de werkingssfeer van bedrijfstakpensioenfonds vallen. Ook noemt het NPB in haar rapport dat de resultaten van het onderzoek gevolgen kunnen hebben voor de toepasselijkheid van een CAO. Voor dit onderzoek heeft NPB € 7.883,77 in rekening gebracht bij RTB.
PMT heeft op 15 mei 2019 een premienota naar RTB gestuurd van € 59.893,00 voor de pensioenpremies die vanaf 20 augustus 2015 verschuldigd waren geworden.
Tekortkoming in de nakoming van de opdrachtovereenkomst?
RTB was daar uiteraard niet blij mee en verweet het administratie- en belastingadvieskantoor dat het bedrijf niet op de pensioenplicht was gewezen. RTB stapte over naar een ander kantoor en stapte naar de rechter.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van RTB dat het kantoor in verband met de uit artikel 4 Wet Bpf 2000 voortvloeiende verplichting, de loonspecificaties had moeten opstellen met inachtneming van de verplichte aansluiting bij PMT en de toepasselijke CAO. De uit artikel 4 Wet Bpf 2000 voortvloeiende verplichting om een pensioenregeling uit te voeren rust op de werkgever en kan alleen door een loonadministrateur in de loonadministratie worden verwerkt indien de werkgever zich ook daadwerkelijk heeft aangesloten bij een pensioenfonds en premies afdraagt. Dat was hier feitelijk niet het geval, zodat het administratiekantoor de loonadministratie terecht dienovereenkomstig heeft gevoerd en geen werknemers heeft aan- en afgemeld bij PMT.
NOAB-voorwaarden
De uit artikel 4 sub c van de toepasselijke NOAB-voorwaarden voortvloeiende verplichting van het kantoor om de loonadministratie te voeren met inachtneming van de daarop toepasselijke wettelijke bepalingen en de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de werkgever, maakt dit niet anders, oordeelt de rechtbank. De beslissing om een pensioenregeling te treffen voor de werknemers of om het bedrijf aan te melden bij een bedrijfstakpensioenfonds kan niet zelfstandig door een loonadministrateur worden genomen. Iets anders is, dat indien de loonadministrateur weet dat zijn opdrachtgever onder de werkingssfeer van een verplicht pensioenfonds valt, terwijl deze hier geen uitvoering aan geeft, de zorgplicht van de loonadministrateur doorgaans zal meebrengen dat hij zijn opdrachtgever op deze verplichting wijst. Dat het administratiekantoor die wetenschap had, is echter gesteld noch gebleken. De vraag die hier derhalve voorligt is of het kantoor (meer) onderzoek had moeten (laten) doen naar de mogelijke toepasselijkheid van een verplichte pensioenregeling en vervolgens RTB had moeten wijzen op haar verplichting om zich aan te sluiten bij PMT.
Werkingssfeeronderzoek
De rechtbank deelt het standpunt van RTB dat het administratiekantoor een werkingssfeeronderzoek had moeten uitvoeren niet en overweegt daartoe het volgende. In de opdrachtbevestiging of algemene voorwaarden wordt een dergelijke verplichting niet genoemd, noch wordt er op enige plaats gerept over pensioen of pensioenadvies. Verder staat vast dat RTB in 2013 noch in 2015 mondeling aan het administratiekantoor heeft verzocht om dit te onderzoeken. Een onderzoeksplicht valt evenmin te lezen in artikel 4 sub c van de NOAB-voorwaarden. De verantwoordelijkheid om te onderzoeken of het bedrijf onder een verplichte pensioenregeling valt ligt in beginsel bij de werkgever, zodat deze er niet zonder meer en stilzwijgend vanuit kan gaan dat de loonadministrateur deze verantwoordelijkheid heeft overgenomen zodra de loonadministrateur met zijn opdracht aanvangt. Dat een dergelijk onderzoek tot de gangbare werkzaamheden van een loonadministrateur zouden behoren heeft het administratiekantoor gemotiveerd betwist, onder meer door te verwijzen naar de afwijzingsbrief van zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Die heeft op basis van de polisvoorwaarden juist geconcludeerd dat het onderzoeken of een klant onder een pensioenfonds valt of het geven van pensioenadvies niet tot de gangbare praktijk van een in Nederland gevestigd administratiekantoor behoort en daarom niet gedekt is. Tegenover de gemotiveerde betwisting van het administratiekantoor, heeft RTB haar stelling dat die verplichting inherent is aan de opdracht aan een loonadministrateur onvoldoende onderbouwd zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Geen bijzondere omstandigheden
Dat er in dit geval bijzondere omstandigheden waren waardoor het administratiekantoor uit eigen beweging meer onderzoek had moeten dan hetgeen hij heeft gedaan en een werkingssfeeronderzoek had moeten initiëren, is gesteld noch gebleken. Zo waren er geen indicaties dat RTB onder een verplicht pensioenfonds viel, en waren er eerder contra-indicaties dat dit het geval zou zijn. Dat het in ieder geval in 2015 op de weg had gelegen van het administratiekantoor om nader onderzoek te doen, zoals RTB stelt, kan niet worden ingezien. Vanaf dat moment was de ondernemer achter RTB in ieder geval van het bestaan van verplichte pensioenregelingen op de hoogte, en beschikten partijen in die zin over dezelfde kennis. Dat de ondernemer er bij aanvang van de overeenkomst geen idee van had dat er mogelijk sprake kon zijn van een verplichte pensioenregeling, kan gelet op zijn eigen historie en zijn hoedanigheid als werkgever met ruime ervaring in de branche overigens niet worden aangenomen. Hij wist zelfs van het bestaan van PMT aangezien hij als werknemer pensioen heeft afgedragen aan PMT. Daardoor had RTB er zelf op bedacht kunnen zijn dat zijn bedrijf, dat in dezelfde branche opereert, ook onder de werkingssfeer van PMT zou kunnen vallen. Desalniettemin staat vast dat hij ook toen het administratiekantoor niet heeft gevraagd om dit te (laten) onderzoeken, en heeft hij deze informatie ook niet met het kantoor gedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank behoorde dit onder de gegeven omstandigheden wel tot de verantwoordelijkheid van RTB.
Geen toerekenbare tekortkoming
De conclusie luidt kortom dat de stelling van RTB dat het administratiekantoor onder de gegeven omstandigheden uit eigen beweging had moeten onderzoeken of RTB onder de werkingssfeer van enig pensioenfonds viel, wordt verworpen. Nu die onderzoeksplicht niet op het kantoor rustte en gesteld noch gebleken is dat het kantoor anderszins op de hoogte was van de verplichte aansluiting bij PMT, kan van het kantoor evenmin worden verwacht dat hij RTB hieromtrent had gewaarschuwd. Een algemene waarschuwingsplicht dat er mogelijk een verplichte pensioenregeling van toepassing was had het kantoor in dit geval evenmin. Van die mogelijkheid mag RTB immers geacht worden zelf op de hoogte te zijn geweest.
Het voorgaande betekent dat er geen sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming van het administratiekantoor, waardoor in het midden kan blijven of RTB tijdig heeft geklaagd en of de exoneratieclausule waarop het administratiekantoor zich heeft beroepen onredelijk bezwarend is.
Ook is geen sprake van een onrechtmatige daad of een andere tekortkoming, oordeelt de rechtbank. De vorderingen van RTB worden dan ook afgewezen. Die van het administratiekantoor wordt toegewezen. RTB moet een openstaande factuur van € 4.059,55 plus bijkomende kosten voldoen.
Geef een reactie