Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het Leusder administratiekantoor Finedi en twee vennoten hoofdelijk veroordeeld om bijna € 550.000 schadevergoeding te betalen aan Rabobank. Finedi in de persoon van met name één van de twee vennoten was actief betrokken bij het uitbrengen van valse facturen en moest (daarom) redelijkerwijs begrijpen dat de facturen vals waren en daarmee dat een pandlijst niet juist was.
Door deze pandlijst desondanks aan Rabobank te sturen heeft Finedi tegenover Rabobank gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee een onrechtmatige daad gepleegd. De klant kreeg dankzij de pandlijst ten onrechte meer kredietruimte bij de bank. Toen de fraude in het najaar van 2013 aan het licht kwam besloot Rabobank het krediet op te zeggen, waarna de klant zelf faillissement aanvroeg. Het hof verlaagt het te vergoeden schadebedrag wel aanzienlijk, want de rechtbank vond eerder dat er €963.627,76 moest worden betaald.
NB: Er zijn enkele kleine aanpassingen aangebracht in dit bericht. Aanvankelijk werd vermeld dat Finedi zelf de pandlijst met valse facturen heeft samengesteld, zoals Rabobank in de gerechtelijke procedures steeds consequent aanvoerde. Finedi bestrijdt dit echter en het hof is in de uitspraak niet nader ingegaan op dit aspect.
door Misha Hofland
Kredieten Rabobank
Finedi was het administratiekantoor van een aantal vennootschappen met dezelfde (middellijk) bestuurder. Rabobank financierde de door de vennootschappen gevoerde ondernemingen. Er was een vast krediet van € 250.000 en een krediet dat afhankelijk was van de hoogte van de openstaande en aan Rabobank verpande vorderingen van de vennootschappen, met dien verstande dat vorderingen ouder dan 90 dagen na factuurdatum daarbij niet werden betrokken. Het maximum van het krediet, inclusief het vaste deel, was € 950.000. Tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen uit die financiering hadden de vennootschappen ten gunste van Rabobank een pandrecht gevestigd op hun vorderingen (debiteuren). In verband met die (stille) verpanding van de debiteuren stuurden de vennootschappen aan Rabobank elke maand geactualiseerde lijsten van hun vorderingen. In juni 2012 hebben de vennootschappen een extra financiering bij Rabobank gevraagd wegens toegenomen liquiditeitsbehoefte en behoefte aan werkkapitaal. In het daartoe opgestelde financieringsmemorandum d.d. 14 juni 2012 is een berekening van het benodigde extra werkkapitaal en de extra liquiditeitsbehoefte opgenomen. Rabobank heeft de aanvraag toegekend in die zin dat het krediet werd verhoogd. Het vaste deel van het krediet werd opgehoogd naar € 500.000 en het variabele deel naar € 950.00 zodat het maximum van het (totale) krediet € 1.450.000 bedroeg. Daarnaast werd een staatsgegarandeerde lening van € 250.000 verstrekt.
Valse facturen
In het najaar van 2013 kwam aan het licht dat op de pandlijsten van de vennootschappen diverse valse facturen waren vermeld. Die ontdekking heeft geleid tot opzegging door Rabobank van het krediet. Kort daarna, op 29 november 2013, zijn de vennootschappen op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard. Rabobank had op dat moment een vordering van in totaal € 2.002.183,76 op de vennootschappen. De aan Rabobank verpande debiteuren van de failliete vennootschappen zijn door de curator, ten behoeve van Rabobank, verkocht voor een bedrag van € 160.000, zijnde ongeveer 21% van de ten tijde van de faillissementen openstaande debiteuren van de vennootschappen. Daarnaast zijn aan Rabobank verpande roerende zaken van de vennootschappen verkocht voor € 150.000. De rechtbank is ervan uitgegaan dat Rabobank in totaal € 300.000 van de curator heeft ontvangen. Daartegen is geen bezwaar gemaakt zodat het hof hiervan uitgaat. Per saldo had Rabobank een niet betaalde (rest)vordering van € 1.702.183,76 (op de vennootschappen).
Rabobank: onrechtmatig handelen
Volgens Rabobank hebben Finedi en haar twee vennoten onrechtmatig tegenover haar gehandeld door een drietal valse vorderingen (facturen) van in totaal € 420.000 op de pandlijst van 19 juni 2012 te plaatsen. Mede op basis van deze pandlijst heeft zij extra kredieten aan de vennootschappen verstrekt. Indien die drie vorderingen niet op de pandlijst waren geplaatst had Rabobank dat extra krediet niet gegeven. Door dit onrechtmatig handelen van de vennootschappen heeft zij schade geleden. Finedi en, zo begrijpt het hof, daarom ook haar twee vennoten zijn aansprakelijk omdat Finedi en de (indirect) bestuurder van de vennootschappen gezamenlijk financiële gegevens van de vennootschappen hebben samengesteld en aan Rabobank verstrekt, waarbij valse facturen en creditnota’s in opdracht van de (indirect) bestuurder zijn opgesteld en door Finedi zijn verwerkt in opgestelde lijsten en overzichten. Finedi en de twee vennoten wisten of behoorden te weten dat de drie facturen op de pandlijst van 19 juni 2012 (vorderingen) vals waren.
Oordeel hof: onrechtmatige daad
Het hof is het daar in grote lijnen mee eens. Het hof komt tot de conclusie dat uit de bij de rechtbank afgelegde getuigenverklaringen, e-mails en een in opdracht van Rabobank opgesteld rapport in onderling verband bezien, blijkt dat Finedi in de persoon van met name één van de twee vennoten actief betrokken was bij het uitbrengen van dit soort facturen en (daarom) redelijkerwijs moest begrijpen dat de facturen vals waren en daarmee dat de pandlijst niet juist was. Finedi wist ook dat de vennootschappen aanzienlijk meer krediet nodig hadden en dat daartoe een financieringsverzoek gedaan zou worden.
Door deze pandlijst desondanks aan Rabobank te sturen heeft Finedi tegenover Rabobank gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee een onrechtmatige daad gepleegd. De twee vennoten zijn als vennoten hoofdelijk aansprakelijk voor de hierdoor ontstane schade (artikel 18 WvK).
Oorzakelijk verband tussen de pandlijst en de verstrekte (extra) financiering
Bij het beroep op eigen schuld en het bezwaar tegen de hoofdelijke veroordeling wijst Finedi c.s erop dat Rabobank geen inzage heeft gegeven of de pandlijst 19 juni 2012 wel een rol heeft gespeeld bij het besluitvormingsproces ten aanzien van de financieringsprocedure en dat het aan Rabobank is om dit aan te tonen.
Het hof oordeelt als volgt. Vanwege de (stille) verpanding van de openstaande vorderingen stuurden de vennootschappen elke maand een lijst met deze vorderingen (hierna: debiteuren) naar Rabobank. Dit wordt een pandlijst genoemd. De hoogte van het aan de vennootschappen verstrekte krediet was, ook vóór juni 2012, deels afhankelijk van de hoogte van het totaal van de openstaande vorderingen. Tussen partijen staat vast dat ook de pandlijst van 19 juni 2012 naar Rabobank is gezonden en dat zij deze heeft ontvangen.
Rabobank heeft onweersproken gesteld dat de debiteurenstand direct van invloed was op de liquiditeitsprognose over de betreffende periode en de gegevens (daarover) in het financieringsmemorandum. Op de zitting van 2 juni 2021 heeft Rabobank onweersproken toegelicht dat – de algemene werkwijze schetsend – een pandlijst de ‘backbone’ van een kredietaanvraag is, dat de debiteurenlijst er is om te controleren of er kan worden terugbetaald en waar en in welke periodes de liquiditeitskrapte zit en dat Rabobank altijd kijkt naar eerdere pandlijsten en dat de laatste pandlijst bijzondere aandacht krijgt (bij de beoordeling van een kredietaanvraag).
De conclusie is dat Rabobank voldoende heeft aangetoond dat de hoogte van het bedrag aan openstaande vorderingen, zoals dat bleek uit de pandlijst van 19 juni 2012, mede van belang was bij de beslissing op het verzoek tot het toekennen van extra krediet.
Geen eigen schuld Rabobank
Finedi c.s. deed verder bij het hof onder meer nog een beroep op eigen schuld van Rabobank. Finedi c.s. voert daartoe aan dat de vennootschappen zich niet aan de per 1 december 2012 en per 1 april 2013 van toepassing zijnde contractuele verplichtingen zoals het overleggen van een rentabiliteitsprognose hebben gehouden en dat Rabobank hierin kennelijk heeft berust. Als Rabobank hier wel consequenties aan had verbonden, was zij wellicht eerder achter de geconstateerde feiten gekomen en was de schade beperkter gebleven.
Dit beroep op eigen schuld gaat niet op omdat niet voldoende is gesteld (en onderbouwd) dat de schade aan de zijde van Rabobank mede het gevolg is van het gestelde nalaten. De schadevergoeding die Rabobank vordert, is immers gebaseerd op de (gegrond bevonden) stellingen dat zij de vennootschappen in juli 2012 geen extra krediet had verstrekt als de drie valse vorderingen (facturen) niet op de pandlijst van 19 juni 2012 hadden gestaan en dat zij schade heeft geleden doordat dit krediet – mede op basis van genoemde pandlijst – wel is verstrekt.
Finedi c.s. betoogt bij de toelichting op het eerste bezwaar dat Rabobank bij bestudering van de pandlijst had kunnen constateren dat de zogenaamd vervalste facturen niet voorkwamen op de overzichten van de verwachte afloop van de liquiditeitsstroom en dat, als het voor Finedi kenbaar had moeten zijn dat van vervalste facturen sprake was, onbegrijpelijk is dat dat niet geldt voor de evenzo financieel onderlegde Rabobank.
Dit beroep op eigen schuld gaat evenmin op omdat Finedi c.s. niet heeft toegelicht dat en hoe Rabobank uit de genoemde overzichten betreffende de liquiditeitsstroom had kunnen vast stellen dat de drie vorderingen op Cofely en Vialis ‘vals’ waren, nog daargelaten de vraag of Rabobank tot bedoeld onderzoek gehouden was.
Wel is een bezwaar van Finedi c.s. tegen de hoogte van het door de rechtbank vastgestelde schadebedrag deels gegrond. Dat bedrag wordt daarom vastgesteld op € 549.995,91
Geef een reactie