
De Belastingdienst legde een houthandel terecht een naheffingsaanslag loonheffingen van €310.668 en een beschikking belastingrente van €45.112 op, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld. Een vergrijpboete, hoewel terecht opgelegd vanwege grove schuld, wordt verminderd tot nihil vanwege de slechte financiële situatie van de houthandel.
De rechtbank oordeelt dat er van 2013 tot en met 2017 sprake was van een gezagsverhouding tussen de houthandel en vier timmerlieden, waaraan de houthandel de plaatsing van door haar geproduceerde tuinhuisjes uitbesteedde. De timmerlieden hadden weliswaar enige mate van vrijheid om te bepalen hoeveel dagen zij werkten en hoeveel opdrachten zij aannamen, maar er zijn ook verschillende elementen die duiden op een instructiebevoegdheid van de houthandel. Van belang voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding is verder ook de lange periode dat de timmerlieden voor de houthandel werkten en de gemaakte uren. De werkzaamheden van de timmerlieden betroffen een kernactiviteit van de houthandel en zijn ingebed in de onderneming. Ook deze omstandigheid wijst op de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
Verhouding houthandel en timmerlieden
Het plaatsen van de tuinhuisjes en overkappingen werd in de jaren 2013 tot en met 2017 door de houthandel uitbesteed aan vier timmerlieden. Bij de houthandel (de belanghebbende in de rechtszaak) heeft een controle loonheffingen over de jaren 2013 tot en met 2017 plaatsgevonden. Tijdens de controle zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen:
a. [naam 2] werkte sinds 2007 voor belanghebbende, [naam 3] sinds 2010, [naam 4] sinds 2012 en [naam 5] sinds 2014.
b. De timmerlieden waren sinds de aanvang van de werkzaamheden bij belanghebbende ingeschreven bij de [land] Kamer van Koophandel en hadden een [land] BTW-nummer.
c. Er zijn geen schriftelijke overeenkomsten gesloten tussen belanghebbende en de timmerlieden.
d. Belanghebbende beschikte niet over een [verklaring] voor de timmerlieden. De timmerlieden beschikten niet over een verklaring arbeidsrelatie (VAR).
e. Belanghebbende betaalde de timmerlieden een vergoeding per tuinhuisje of overkapping. De hoogte van de vergoeding werd vooraf tussen belanghebbende en de timmerlieden afgesproken.
f. Belanghebbende gaf de timmerlieden telefonisch of per sms het adres door waar de werkzaamheden moesten worden verricht.
g. Belanghebbende maakte het tuinhuisje of de overkapping vooraf op maat.
h. Belanghebbende zette het materiaal klaar en zorgde, indien nodig, voor een kraan. Bij de materialen werden een bouwtekening en bevestigingsmaterialen geleverd.
i. De timmerlieden verrichtten de montage aan de hand van de meegeleverde bouwtekening. Bij problemen konden de timmerlieden contact opnemen met belanghebbende.
j. De timmerlieden gingen met eigen vervoer naar de werken toe, droegen eigen (veiligheids)kleding en schoenen en gebruikten eigen (hand)gereedschap.
k. De timmerlieden presenteerden zich naar de klant toe niet als werknemers van belanghebbende.
l. Belanghebbende maakte een offerte voor de klant voor de levering en montage van het tuinhuis of de overkapping.
m. Als de klant akkoord was, plande belanghebbende een datum in voor de levering en montage.
n. Belanghebbende zorgde voor de communicatie met de klant.
o. Belanghebbende hield bij de planning rekening met de door de timmerlieden aangegeven periodes waarin zij niet konden werken.
p. Belanghebbende was eindverantwoordelijke voor de werkzaamheden. Eventuele klachten kwamen bij belanghebbende terecht.
Op 8 december 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden met [naam 2]. Daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen:
- Hij verrichtte de werkzaamheden altijd samen met [naam 5].
- Hij gaf aan belanghebbende door welke periode hij kon worden ingepland. Hij kreeg dan via de telefoon of sms door waar hij de werkzaamheden moest verrichten.
- Er vond niet bij iedere opdracht vooraf overleg plaats over de prijs, omdat belanghebbende wist voor welke prijs de timmerlieden een tuinhuis of overkapping plaatsten.
- Doorgaans werd 10 uur per dag gewerkt met twee personen. Als het meezat kon een tuinhuisje of overkapping in één dag worden geplaatst.
- Als een opdracht niet goed was uitgevoerd, nam de klant contact op met belanghebbende. Hij werd dan gebeld door belanghebbende en moest dan terug om het op te lossen. Dit was voor eigen rekening.
- De eigen investeringen bestaan uit een klein busje, zonder vermelding van naam hierop en wat eigen gereedschap. Hij heeft eigen kleding zonder naamsvermelding.
Dienstbetrekking?
In geschil bij de rechtbank is de vraag of de houthandel in de jaren 2013 tot en met 2017 tot de door haar ingezette timmerlieden in privaatrechtelijke dan wel fictieve dienstbetrekking stond en zodoende inhoudingsplichtig was in de zin van de Wet LB 1964. Tevens is in geschil of de boete terecht is opgelegd.
Voor de vraag of de timmerlieden tot belanghebbende in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stonden, is maatgevend of tussen de betrokken partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De inhoud van de tussen partijen gemaakte afspraken is bij die beoordeling relevant, evenals de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Deze beoordeling dient uit te wijzen of is voldaan aan de in artikel 7:610 BW gestelde vereisten, te weten (1) een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, (2) de aanwezigheid van een gezagsverhouding en (3) een verplichting tot het betalen van loon.1
Bij de beoordeling is niet van belang of partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen; waar het om gaat is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Die omschrijving houdt in dat de werknemer zich verbindt om in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Indien dat het geval is, moet de overeenkomst worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst.2 De bedoeling van partijen speelt dus geen rol bij de vraag of de overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst.
Tussen partijen is uitsluitend (2) de aanwezigheid van een gezagsverhouding in geschil.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van een gezagsverhouding moet worden beoordeeld of degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en of laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk.3 In dit kader wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen materieel gezag (de bevoegdheid ten aanzien van de inhoud van het werk) en formeel gezag (de bevoegdheid ten aanzien van de organisatie van het werk).4 De bewijslast rust op de inspecteur.
Beoordeling rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is er, alles afwegende, sprake van een zodanige gezagsverhouding dat de rechtsverhouding tussen belanghebbende en de timmerlieden als een arbeidsovereenkomst kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal dat motiveren aan de hand van enige van de in de opsomming genoemde elementen met verwijzing naar de daarbij genoemde letter. De rechtbank acht aannemelijk dat hetgeen [naam 3] heeft verklaard voor alle vier de timmerlieden geldt. De timmerlieden werkten steeds met twee samen en niet is gesteld of gebleken dat met de timmerlieden ieder apart andersluidende afspraken waren gemaakt.
Elementen f, i, l, m, n en u duiden op een instructiebevoegdheid van belanghebbende. Belanghebbende besprak met de klant wanneer de opdracht moest worden uitgevoerd en plande de opdracht voor de timmerlieden in. Niet aannemelijk is gemaakt dat de instructiebevoegdheid niet zover ging dat de timmerlieden een opdracht konden weigeren.
Ook elementen a en t duiden op een gezagsverhouding gelet op de lange periode dat de timmerlieden voor belanghebbende werkten en de gemaakte uren. De verklaring van belanghebbende en elementen g, h, i, p en u duiden erop dat de werkzaamheden van de timmerlieden een kernactiviteit van belanghebbende betreffen en zijn ingebed in de onderneming van belanghebbende. Ook deze omstandigheid wijst op de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
Tegenover het voorgaande, pleiten elementen e, o en (delen van) r naar het oordeel van de rechtbank tegen de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De rechtbank acht aannemelijk dat de timmerlieden enige mate van vrijheid hadden om te bepalen hoeveel dagen zij werkten en hoeveel opdrachten zij aannamen.
Alles afwegende leidt dit ertoe dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en dus van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Gelet hierop behoeft het subsidiaire en meer subsidiaire standpunt van de inspecteur – dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking – geen nadere behandeling.
Vergrijpboete
Over de opgelegde vergrijpboete oordeelt de rechtbank dat, omdat sprake is van grove schuld, het op zichzelf terecht is dat de inspecteur een vergrijpboete heeft opgelegd. Gelet evenwel op de door belanghebbende ter zitting aangevoerde en niet bestreden slechte financiële omstandigheden en de omstandigheid dat belanghebbende aanvullend daarop geconfronteerd wordt met betalingsverplichtingen voortvloeiende uit de onderhavige naheffingsaanslag en beschikking belastingrente, acht de rechtbank de opgelegde vergrijpboete niet proportioneel. Gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank geen met bestraffing na te streven doel meer gediend. De rechtbank zal de vergrijpboete daarom verminderen tot nihil. In zoverre is het beroep gegrond.
Geef een reactie