Franchiseformule voor administratiekantoren Kubus heeft onlangs geprobeerd een geschil met een franchisenemer over een uittredingsvergoeding te beslechten bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank oordeelt echter dat Kubus niet-ontvankelijk is in haar vordering van een kleine €50.000, omdat de coöperatie is gehouden aan de eigen geschillenregeling. Daarin was ten tijde van de uittreding van de franchiser opgenomen dat zulke kwestie voor bindend advies moeten worden voorgelegd aan de Kubus Geschillencommissie. Zo’n commissie bleek voor een kleine organisatie als Kubus echter al snel niet op te tuigen, voerde Kubus zelf als argument aan. De rechtbank is het er echter niet mee eens dat het voor de franchiseformule onmogelijk was om een geschillencommissie in het leven te roepen, al was het maar tijdelijk.
De franchiser was aanvankelijk begonnen met een zelfstandig administratiekantoor en sloot op 15 juli 2006 een franchiseovereenkomst met Kubus Coöperatie, waardoor ze lid werd van de coöperatie. De franchiseovereenkomst wordt ook wel ledenovereenkomst genoemd. Op grond van artikel 7 lid 4 van de franchiseovereenkomst is een lid bij uittreden een uittredingsvergoeding verschuldigd. Naast haar werkzaamheden voor haar administratiekantoor werkte de vrouw ook op freelancebasis als interimmanager bij verschillende bedrijven.
Geschillenregeling Kubus
Tijdens de algemene ledenvergadering van Kubus Coöperatie op 17 november 2017 is een geschillenregeling vastgesteld. Deze regeling luidt, voor zover van belang:
- Alle onzekerheden en geschillen die mochten ontstaan tussen leden onderling en tussen een individueel lid en Kubus Coöperatie naar aanleiding van de ledenovereenkomst, dan wel van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn, zullen bij uitsluiting in eerste instantie worden vastgesteld of beslecht door bindend advies door de Kubus Geschillencommissie (de Commissie). Het recht om een geschil of onzekerheid aan de Commissie voor te leggen vervalt 2 jaar nadat het geschil of onzekerheid is ontstaan.
Onenigheid over uittredingsvergoeding
Op 27 oktober 2017 zegde ze de franchiseovereenkomst op per 1 mei 2018 en vanaf die datum is ze dan ook uit Kubus Coöperatie getreden. In de winter van 2017-2018 werd gecorrespondeerd over de hoogte van de door de franchiser te betalen uittredingsvergoeding, maar daar werd geen overeenstemming over bereikt. De partijen konden het namelijk niet eens worden over de vraag of de omzet uit interim werkzaamheden mee zou moeten tellen bij het berekenen van de uittredingsvergoeding. Kubus Coöperatie spande daarop een rechtszaak aan en vorderde € 49.411,50 van de franchiser en haar zakelijke partner.
Kubus niet-ontvankelijk?
Bij de rechtbank stelde de franchiser dat de omzet uit interim werkzaamheden niet meetelt bij het berekenen van de uittredingsvergoeding. Daarnaast werd als verweer gevoerd dat Kubus Coöperatie niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat tussen Kubus Coöperatie en haar leden op grond van de geschillenregeling een bindend-adviesclausule geldt.
Tegen het ontvankelijkheidsverweer heeft Kubus Coöperatie aangevoerd dat al kort na het vaststellen van de geschillenregeling duidelijk werd dat het optuigen van een geschillencommissie voor een kleine organisatie als Kubus Coöperatie niet tot de mogelijkheden behoorde. Ook de poging om via de Nationale Coöperatieve Raad een gezamenlijke geschillencommissie op te richten voor meerdere coöperaties, is niet gelukt. De geschillenregeling bleek dus niet uitvoerbaar. Daarom heeft Kubus Coöperatie de geschillenregeling in de algemene ledenvergadering eind 2018 gewijzigd en voor bestaande geschillen besloten dat die zullen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. Volgens Kubus Coöperatie was de franchiser bekend met de onuitvoerbaarheid van de geschillenregeling, gelet op de brief die Kubus Coöperatie in februari 2018 aan de advocaat van de franchiser heeft gestuurd. Omdat de franchiser zich in reactie op die brief niet heeft beroepen op de geschillenregeling, heeft zij volgens Kubus Coöperatie haar recht verwerkt om dat verweer in deze procedure te voeren.
Oordeel rechtbank
Tussen partijen is niet in geschil dat de geschillenregeling in november 2017 rechtsgeldig is overeengekomen en dat op grond van die regeling de vordering moet worden voorgelegd voor bindend advies aan de Kubus Geschillencommissie. Dat betekent dat Kubus Coöperatie in beginsel niet-ontvankelijk is in haar vordering bij de rechtbank.
De argumenten die Kubus Coöperatie heeft aangevoerd, maken dat niet anders, oordeelt de rechtbank. Om te beginnen heeft de franchiser terecht aangevoerd dat de wijziging van de geschillenregeling op de algemene ledenvergadering eind 2018 de franchiser niet bindt, omdat zij al per 1 mei 2018 was uitgetreden.
Ook de gestelde onmogelijkheid om een geschillencommissie op te tuigen, staat niet aan het beroep op de geschillenregeling in de weg. Kubus Coöperatie had een ad hoc commissie kunnen samenstellen om bindend advies uit te brengen over dit geschil. Dat die commissie door de ledenvergadering moest worden benoemd, is daarvoor geen beletsel, omdat de algemene ledenvergadering van eind 2018, waarop de commissie benoemd had kunnen worden, binnen de termijn van twee jaar viel. Indien Kubus Coöperatie ook hiervoor geen mogelijkheden zag, had zij de franchiser van de onmogelijkheden op de hoogte kunnen stellen en met haar een nadere afspraak kunnen maken om, in afwijking van de geschillenregeling, het geschil aan de burgerlijke rechter te kunnen voorleggen. Dat heeft zij niet gedaan, ook niet met de brief van februari 2018. In die brief staat immers slechts:
“Langs deze weg verzoek ik u mij binnen 14 dagen te laten weten of uw cliënten alsnog bereid zijn om de afrekening zoals die is voorgelegd te accepteren, dan wel mij gebreke daarvan te laten weten in hoeverre uw cliënten iets zien in mediation als geschilbeslechtingsinstrument, zoals de overeengekomen geschillenregeling aangeeft. Kubus ziet overigens niets in dat instrument nu het ten deze gaat om een puur juridische beoordeling van het geschil en mediation naar haar aard daar minder geschikt voor is. Mochten uw cliënten de afrekening dan ook niet accepteren, dan is Kubus bereid in overleg het geschil voor te leggen aan de Kantonrechter op de voet van art. 96 Rv. Dat is voor beide partijen de meest snelle en efficiënte wijze om een onafhankelijk oordeel te krijgen. Graag hoor ik of uw cliënten daartoe bereid zijn.”
Daaruit blijkt niet van de gestelde onmogelijkheid om het geschil aan een geschillencommissie voor te leggen. In die brief wordt juist expliciet verwezen naar de overeengekomen geschillenregeling. De enkele verwijzing naar artikel 96 Rv is onvoldoende om de franchiser te laten begrijpen dat het geschil, in afwijking van de vastgestelde geschillenregeling, aan de burgerlijke rechter zou worden voorgelegd. Kubus Coöperatie doet daartoe immers slechts een voorstel, terwijl niet is gebleken dat dat voorstel door de franchiser is geaccepteerd. Uit de omstandigheid dat de franchiser in reactie op deze brief geen beroep heeft gedaan op de geschillenregeling, kan bovendien niet de conclusie worden getrokken dat zij haar recht om dit te doen heeft verwerkt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Kubus Coöperatie niet-ontvankelijk is in haar vordering, oordeelt de rechtbank.
Geef een reactie