In de hectiek in de beginperiode van de coronacrisis zette de accountant van twee Rijnsburger bloemengroothandels per abuis een vinkje bij mei 2020 als startmaand op het aanvraagformulier voor de voorschotten NOW-1 in plaats van maart, zoals de groothandels hadden doorgegeven. Dat komt ze nu duur te staan. De rechtbank Den Haag oordeelt dat de door de accountant gemaakte fout, hoe vervelend ook, voor rekening en risico van de accountant en daarmee van de ondernemers als opdrachtgever komt. Ter zitting gaf de gemachtigde van de groothandels aan dat de ondernemingen daardoor een behoorlijke bijdrage missen.
Aanvraag NOW-1
Rose Handling Services BV en Flower Hour BV uit Rijnsburg zijn onderdeel van hetzelfde concern. Op 28 mei 2020 werd namens de twee bedrijven een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 aangevraagd in verband met een verwacht omzetverlies van 21% vanaf 1 mei 2020. Bij besluit van 4 juni 2020 heeft UWV aan Rose Handling Services een tegemoetkoming van € 24.120,- toegekend, waarvan € 19.296,- als voorschot is uitbetaald. Aan Flower Hour is bij afzonderlijk besluit van 4 juni 2020 een tegemoetkoming van € 6.803,- toegekend, waarvan € 5.442,- als voorschot is uitbetaald. De bedragen zijn berekend op basis van het verwachte omzetverlies over de periode van 1 mei tot en met 31 juli 2020.
Op 29 oktober 2021 is namens de groothandels de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 aangevraagd. Op de aanvraagformulieren wordt aangegeven dat Rose Handling Services een omzetverlies van 6% en Flower Hour een omzetverlies van 8% heeft geleden over de periode van 1 mei tot en met 31 juli 2020. Daarna zijn de primaire besluiten genomen. De volgens UWV teveel betaalde voorschotten van € 19.296,- respectievelijk € 5.442,- zijn van de bedrijven teruggevorderd omdat het omzetverlies minimaal 20% moet zijn om in aanmerking te komen voor een vergoeding.
Betoog bloemengroothandels
Bij de rechtbank betogen de bedrijven dat UWV bij de berekening van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 rekening moet houden met het percentage omzetverlies in de maanden maart tot en met mei 2020. Uitgaande van die periode is er sprake van een omzetverlies van meer dan 20% en heeft Rose Handling Services recht op een tegemoetkoming van € 16.495,- en Flower Hour op een tegemoetkoming van € 6.803,-. De bedrijven voeren aan dat zij bij hun accountant (Van der Plas accountants) als ingangsmaand maart 2020 hebben opgegeven, maar dat hun accountant per abuis mei 2020 heeft aangevinkt op het aanvraagformulier voor de voorschotten. Bij de aanvraag voor de definitieve berekening heeft hun accountant deze vergissing opgemerkt en op het aanvraagformulier vermeld. In de maanden maart en april 2020 is sprake van omzetverlies en vanaf mei 2020 is de omzet weer op het niveau van vóór de crisis in verband met Covid-19. Bij de aanvraag voor de voorschotten op 28 mei 2020 was dit reeds bekend bij de accountant. De accountant heeft de verkeerde periode aangevinkt vanwege de hectiek in de beginperiode van de crisis in verband met Covid-19. Daarnaast moet worden meegewogen dat de NOW-1 subsidie de enige overheidssteun is die namens de bedrijven is aangevraagd. UWV moet maatwerk toepassen, omdat het verkeerd plaatsen van een vinkje niet tot het buitenproportionele gevolg van mislopen van overheidssteun kan leiden.
Oordeel rechtbank
Op grond van artikel 8, vierde lid, aanhef en onder c, van de NOW-1 wordt in de subsidieaanvraag vermeld in welke aaneengesloten periode van drie kalendermaanden binnen de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 de werkgever een omzetdaling verwacht.
Op grond van artikel 14, vijfde lid, aanhef en onder a, van de NOW-1 wordt de subsidie vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 8, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien de omzetdaling in de omzetperiode minder dan 20% bedraagt.
De rechtbank stelt vast dat tegen de voorschotbesluiten, waarin de ingangsmaand mei 2020 wordt vermeld conform de aanvraag, geen bezwaar is gemaakt. De accountant van de bedrijven heeft pas bij de aanvraag voor de definitieve berekening bemerkt dat hij op het aanvraagformulier voor de voorschotten als ingangsmaand mei 2020 in plaats van maart 2020 heeft aangevinkt. De rechtbank overweegt dat in de Nota van Toelichting ten aanzien van de keuze voor de meetperiode het volgende wordt vermeld:
“Werkgevers kunnen kiezen of zij de omzetdaling berekenen over de meetperiode startend op 1 maart, 1 april of 1 mei 2020. Het moet daarbij altijd om een aaneensluitende periode van drie maanden gaan. Werkgevers moeten deze keuze voor de meetperiode maken bij de aanvraag; bij de definitieve afrekening kan de meetperiode niet meer worden aangepast.”
De Centrale Raad van Beroep heeft in de uitspraak van 22 september 20213 het volgende overwogen:
“4.4. Uit deze toelichting volgt dat de regelgever aan werkgevers flexibiliteit heeft geboden bij het kiezen van de meetperiode waarover de omzetdaling zich heeft voorgedaan. De keuze van de meetperiode is een essentieel onderdeel van de aanvraag en deze keuze moet bij de aanvraag worden gedaan (artikel 8, vierde lid, aanhef en onder c, van de NOW-1). De werkgever zelf is verantwoordelijk voor het correct en volledig invullen van het aanvraagformulier. De minister moet in beginsel kunnen afgaan op hetgeen op het aanvraagformulier is ingevuld. Daarmee verdraagt zich niet dat aanvragen om NOW-subsidie achteraf nog kunnen worden gewijzigd.
4.5. Ter zitting is namens de minister toegelicht dat slechts indien sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals een kennelijke vergissing bij de aanvraag, een aanvraag om NOW-subsidie nog kan worden gewijzigd. Van zulke bijzondere omstandigheden is in het geval van appellante niet gebleken. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat kort na het indienen van de aanvraag de maandcijfers over de maand maart 2020 beschikbaar kwamen, waaruit bleek dat de omzetdaling in die maand veel groter was dan verwacht. Op dat moment werd appellante duidelijk dat een meetperiode vanaf maart 2020 voor haar gunstiger was. Bij appellante was aldus veeleer sprake van voortschrijdend inzicht dan van een (kennelijke) vergissing bij het indienen van de aanvraag. Daargelaten welke basis daarvoor in de NOW-1 is gelegen, was er voor de minister dus geen aanleiding om op grond van bijzondere omstandigheden voor appellante een uitzondering te maken.”
Gelet op voornoemde passage in de Nota van Toelichting en de uitspraak van de CRvB van 22 september 2021 is de rechtbank van oordeel dat UWV bij de berekening van de definitieve tegemoetkoming niet de meetperiode kan wijzigen ten opzichte van de voorschotbesluiten en de meetperiode daarom kan laten aanvangen op 1 maart 2020. In de toelichting wordt ten aanzien van de keuze van de meetperiode letterlijk vermeld dat bij de definitieve afrekening de meetperiode niet meer kan worden aangepast. De rechtbank overweegt verder dat uit overweging 4.5 van voornoemde uitspraak van de CRvB van 22 september 2021 volgt dat in geval van bijzondere omstandigheden, zoals een kennelijke vergissing bij de aanvraag van de subsidie, een aanvraag nog kan worden gewijzigd. Het gaat daarbij om de aanvraag van de subsidie, dus van het voorschot. De groothandels hebben hun aanvragen om een voorschot niet gewijzigd en ook geen bezwaar gemaakt tegen de voorschotbesluiten. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom geen sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de definitieve tegemoetkoming van een andere meetperiode kan worden uitgegaan dan in de voorschotbesluiten.
De door de accountant van de bedrijven gemaakte fout, namelijk het aankruisen van mei 2020 in plaats van maart 2020 als ingangsmaand voor de meetperiode van de omzetdaling, komt, hoe vervelend ook, voor rekening en risico van de accountant en daarmee van de ondernemers als opdrachtgever. Ter zitting heeft de gemachtigde van de ondernemers aangegeven dat de ondernemingen daardoor een behoorlijke bijdrage missen.
Namens de bedrijven is bij de aanvraag om de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de NOW-1 aangegeven dat het omzetverlies 6% respectievelijk 8% bedraagt. Daarom wordt de subsidie op grond van artikel 14, vijfde lid, aanhef en onder a, van de NOW-1 op nihil vastgesteld.
Uit het voorgaande volgt dat UWV in beide zaken de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-1 terecht heeft vastgesteld op € 0,- en de te veel betaalde voorschotten van de groothandels heeft teruggevorderd
De beroepen zijn ongegrond.
Geef een reactie