
De Kennisgroep successiewet heeft de vraag beantwoord of de specifieke waarderingsvoorschriften voor bepaalde goederen ook gelden bij de waardering van een vordering uit een finaal verrekenbeding waarbij dergelijke goederen zijn betrokken.
Aanleiding
A en B zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden, daarbij ze elke vorm van een huwelijksgoederengemeenschap hebben uitgesloten. In hun huwelijkse voorwaarden zijn ze een wederkerig verplicht finaal verrekenbeding overeengekomen inhoudende dat als één van hen overlijdt, hun vermogens worden verrekend alsof ze in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. A overlijdt. Tot de nalatenschap van A behoort een verrekenvordering, omdat A op het moment van overlijden het minste vermogen van hen beiden had. De vermogens waarop het verrekenbeding ziet, omvatten goederen waarvoor in artikel 21 van de Successiewet 1956 (hierna: SW 1956) een specifiek waarderingsvoorschrift is opgenomen.
Vraag
Werken de specifieke waarderingsvoorschriften voor bepaalde goederen van artikel 21 SW 1956 door naar het waarderen van een vordering uit een finaal verrekenbeding, die tot een nalatenschap behoort?
Antwoord
Nee, de specifieke waarderingsvoorschriften van artikel 21 SW 1956 gelden alleen als een daar genoemd goed wordt verkregen, dus niet als een vordering wordt verkregen die samenhangt met de waarde van een dergelijk goed. Er gelden wel enkele uitzonderingen, maar daar valt de vordering uit een finaal verrekenbeding niet onder. Voor de waardering van de vordering uit een verrekenbeding geldt daarom de hoofdregel, dat deze in aanmerking wordt genomen naar de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV), zie artikel 21, eerste lid, SW 1956.
Een nadere beschouwing hierover van de kennisgroep is te vinden bij het door de Belastingdienst gepubliceerde standpunt.
Geef een reactie