Een ondernemer exploiteert een eenmanszaak die zij op 1 maart 2016 verkoopt aan een derde voor een verkoopprijs van € 10.500,-. Twee dagen later richt zij een BV op met twee andere vennoten waarin zijzelf bestuurder is. Voor de periode van 1 april 2016 tot en met 31 december 2016 ontvangt zij een loon van € 751,-. Na een uitnodiging van de inspecteur, een herinnering en een aanmaning om aangifte te doen over 2016, dient zij de aangifte in. Zij geeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aan van € 751,-. Het inkomen bestaat uit de winst uit onderneming van € 6.361,- een ondernemersaftrek van € 6.361 en een loon van € 751 van de BV.
Doorzoeking woning
Bij een doorzoeking van de woning van de ondernemer vindt de politie betalingsbewijzen van contante en girale uitgaven. Volgens een Exceloverzicht bedragen de totale uitgaven in 2016 € 48.031,-. Nadat de inspecteur een kopie van de betalingsbewijzen en het Exceloverzicht ontvangt, deelt hij de ondernemer mee dat hij afwijkt van de ingediende aangifte. In een brief schrijft de inspecteur dat uit bonnen en andere betaalbewijzen voor de jaren 2016 en 2017 een zodanig uitgavenpatroon blijkt dat aannemelijk is dat de ondernemer en haar echtgenoot in die jaren belastbare inkomsten hebben genoten waarvan geen aangifte is gedaan.
De inspecteur geeft aan dat de ondernemer is de periode van 3 maart 2016 tot en met 11 januari 2017 bestuurder van de BV is geweest. Hiervoor hoort fiscaal een gebruikelijk fictief loon. Voor 2016 is dit vastgesteld op € 44.000,- op jaarbasis. De inspecteur bepaalt het gebruikelijk loon op 10/12 maal € 44.000,- = € 36.667.-. Met de gegevens van de door de politie ter beschikking gestelde documenten legt de inspecteur een IB-aanslag op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (biww) van € 92.000,- en een verzuimboete.
In het hogere biww zit ook een correctie vanwege de verhuur van een vakantiehuis in Spanje die door de inspecteur is vastgesteld op € 12.000,-. De inspecteur telt de uitgaven uit het politieoverzicht ad € 48.031,- ook bij.
Geen betrokkenheid bij de vennootschap
De ondernemer gaat tegen de aanslag in beroep. Voor Hof Den Haag verklaart zij dat zij geen betrokkenheid had bij de vennootschap en dat zij zich niet bewust was dat zij aandeelhouder was. Zij stelde dat sprake was van een negatief resultaat, zodat zij geen gebruikelijk loon in aanmerking hoefde te nemen. En dat de Belastingdienst in verliessituaties geen correcties gebruikelijk loon aanbrengt.
De ondernemer heeft in haar aangifte 2016 loon ontvangen van de BV. Daarom oordeelt het hof dat zij werkzaamheden heeft verricht voor deze BV. Met de enkele stelling dat zij geen betrokkenheid had bij de BV en niet wist dat ze aandeelhouder was, heeft zij niet overtuigend aangetoond dat zij geen werkzaamheden heeft verricht.
De ondernemer heeft een aanmerkelijk belang in de BV. Daarom geldt als hoofdregel dat men ten minste een gebruikelijk loon van € 44.000,- in aanmerking moet nemen. Dat het loon lager zou moeten zijn heeft zij met de verwijzing naar de gedeponeerde jaarrekening van 2016 niet overtuigend aangetoond. Uit die jaarrekening is geen sprake van een structurele verliessituatie, omdat de jaarrekening geen inzicht geeft in de voorgaande of volgende jaren, aldus het hof.
Het hof stelt dat artikel 12a, lid 1, Wet LB 1964 bepaalt dat het loon van een aanmerkelijkbelanghouder die arbeid verricht voor, in dit geval, haar BV, wordt vastgesteld op een in die bepaling vastgesteld bedrag (het gebruikelijk loon). Of daadwerkelijk loon is ontvangen speelt bij de toepassing van die bepaling geen rol. Het doel van deze regeling is immers, onder meer, te bewerkstelligen dat een adequate beloning wordt vastgesteld voor de aanmerkelijkbelanghouder die wel werkzaamheden voor de vennootschap verricht maar die niet daadwerkelijk loon ontvangt. De bedoeling van het genoemde artikel is volgens het hof om oneigenlijk gebruik van inkomensafhankelijke regelingen te voorkomen.
Lagere verzuimboete
Bij het vaststellen van de IB-aanslag is aan de ondernemer een verzuimboete opgelegd van € 369,-. Dit omdat de ondernemer aangifte heeft gedaan na afloop van de in de aanmaning gestelde termijn. Vanaf het moment van de aanslag IB/PVV (5 december 2019) tot aan het moment waarop de uitspraak is gedaan (16 mei 2023), is een periode van afgerond drie jaar en zes maanden verstreken. De redelijke termijn is dus overschreden met een jaar en zes maanden. Het gerechtshof vermindert daarom de verzuimboete met 15%.
Gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2024:715
Geef een reactie