Een man is sinds de oprichting op 9 maart 2017 enig aandeelhouder en bestuurder van een BV. De Belastingdienst nodigt hem uit, herinnert hem en maant hem per brief aan om aangifte IB/PVV over het jaar 2019 te doen. De dga geeft daar geen gehoor aan en dient geen aangifte IB/PVV over 2019 in en overlegt geen bankafschriften van de BV. Ook de BV blijft in verzuim en dient geen aangifte vennootschapsbelasting en jaarstukken in. De inspecteur legt de dga een aanslag over 2019 op naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.000,- geheel bestaande uit gebruikelijk loon. De dga maakt bezwaar tegen de aanslag.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
Omdat niet de vereiste aangifte is gedaan verklaart de inspecteur het beroep ongegrond, tenzij de dga kan aantonen dat de bezwaren op de uitspraken onjuist zijn (omkering en verzwaring van de bewijslast). Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt vast dat de inspecteur met de verzendrapporten van de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning, die ter verzending aan PostNL zijn aangeboden, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat niet de vereiste aangifte is gedaan. De rechtbank constateert dat daarom sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.
Omdat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, moet de rechtbank beoordelen of sprake is van een redelijke, niet willekeurige, schatting door de inspecteur. En als daar sprake van is of de dag overtuigend heeft aangetoond dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. Of de schatting redelijk is hangt af van het feit of de inspecteur over gegevens beschikt voor het opleggen van een aanslag.
Volgens de rechtbank is de inspecteur er bij zijn schatting vanuit gegaan dat de dga in 2019 arbeid heeft verricht voor de BV. De inspecteur baseerde op de laatste bij hem bekende gegevens, de aangifte vennootschapsbelasting 2017 van de BV waarin geen personeelskosten zijn verantwoord. De rechtbank volgt de inspecteur in zijn standpunt dat de dga zelf werkzaamheden voor de BV heeft verricht.
Detentie niet met bewijsstukken onderbouwd
De dga stelt dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat de Belastingdienst het gebruikelijk loon voor 2019 op nihil moet stellen. Als reden voert hij aan dat hij vanaf medio maart tot met oktober 2019 in detentie zat en geen werkzaamheden voor de BV heeft kunnen verrichten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de dga met die enkele stelling niet aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast voldaan. De dga heeft de stelling dat hij een lange periode gedetineerd was niet met bewijsstukken onderbouwd. Ook al zou de dga een gedeelte van 2019 in detentie hebben gezeten, wil dat volgens de rechtbank nog niet zeggen dat in het geheel geen arbeid is verricht en het in aanmerking genomen gebruikelijk loon van € 45.000,- te hoog is. Het bewijs daarvoor is niet geleverd en de rechtbank oordeelt daarom dat de dga niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
Omdat de aangifte niet binnen de gestelde termijn is ingediend, oordeelt de rechtbank dat de opgelegde verzuimboete terecht is opgelegd en gelet op de feiten en omstandigheden passend en geboden. De rechtbank verklaart daarmee het beroep van de dga ongegrond.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:4237
G Timmerman zegt
Foutje: denk je het eindelijk effe rustig te hebben, wordt je nog geacht te werken.