
Prejudiciële vragen
De Hoge Raad boog zich over zogenoemde prejudiciële vragen van de Rechtbank Oost-Brabant over de kosten die in rekening worden gebracht bij de naheffing van parkeerbelasting. De antwoorden op zulke rechtsvragen kunnen de rechter houvast geven bij toekomstige beslissingen in concrete zaken. De rechtbank vroeg zich af of de belastingrechter de bevoegdheid heeft om het bedrag van een naheffingsaanslag (inclusief kosten) te matigen vanwege de omstandigheden van het geval, waaronder persoonlijke omstandigheden.
Criminal charge?
De Hoge Raad blijft bij het oordeel dat de berekening van kosten bij de naheffing van parkeerbelasting (nog steeds) niet is aan te merken als een boete of criminal charge als bedoeld in artikel 6 EVRM. In zijn uitspraak van 1995 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het in rekening brengen van kosten bij de naheffing van parkeerbelasting is bedoeld om de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten door te berekenen aan de belastingplichtige. Verder vond de Hoge Raad de kosten niet zo hoog dat het om iets anders of meer zou gaan dan om alleen de kosten die aan het opleggen van de naheffingsaanslag zijn verbonden. De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding om van zijn eerdere rechtspraak terug te komen. Doel en strekking van het in rekening brengen van deze kosten zijn niet gewijzigd. Dat geldt ook voor de wijze waarop het maximaal in rekening te brengen bedrag aan kosten wordt berekend.
Mogelijkheid van rechterlijke toetsing?
De Gemeentewet schrijft dwingend voor dat bij naheffing van parkeerbelasting kosten in rekening worden gebracht voor het bedrag dat in de gemeentelijke belastingverordening is vastgesteld. Dit is alleen anders in uitzonderlijke gevallen, als de belastingplichtige niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, bijvoorbeeld doordat hem na aanvang van het parkeren niet een redelijke tijd wordt gegund voor het betalen van de parkeerbelasting. Zo’n uitzonderlijk geval kan zich ook voordoen als de belastingplichtige door onvoorziene omstandigheden zoals een acute noodsituatie niet in staat is de parkeerbelasting te betalen. In dit soort gevallen brengt een redelijke wetsuitleg mee dat de regeling over de verschuldigdheid van parkeerbelasting niet wordt toegepast, en dat naheffing met kostenopslag uitblijft.
Geen ruimte
In alle andere gevallen biedt uitleg van de wettelijke regeling volgens de Hoge Raad geen ruimte om in een individueel geval bij het niet-betalen van de parkeerbelasting rekening te houden met de mate van verwijtbaarheid van die gedraging, of met omstandigheden waardoor de hoogte van het bedrag van de kosten niet passend en nodig zou zijn.
Ook het evenredigheidsbeginsel biedt geen ruimere toetsingsmogelijkheid. Bij de naheffing van parkeerbelasting met kostenopslag heeft de gemeente nagenoeg geen beleidsvrijheid. Dergelijke besluiten kunnen slechts worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur voor zover zich bijzondere omstandigheden voordoen die de wetgever niet kan hebben bedoeld of voorzien. Dat bij de naheffing naast parkeerbelasting ook een vast, wettelijk gemaximeerd bedrag aan kosten is verschuldigd om de gemeente in staat te stellen op een efficiënte en financieel verantwoorde wijze hun parkeerbeleid te realiseren, heeft de wetgever onder ogen gezien. Alleen de hiervoor bedoelde uitzonderlijke gevallen vormen daarbij een uitzondering, spreekt de Hoge Raad uit.
Geef een reactie