
De beperkingen, die sinds 1 januari 2024 gelden, zijn volgens de Hoge Raad niet discriminerend en niet in strijd met Europees recht.
Beperkingen
De beperking van de proceskostenvergoeding is ingevoerd om het aantal WOZ- en bpm-procedures te verminderen. De wetgever constateerde dat de vergoedingen vaak hoger waren dan de daadwerkelijk gemaakte kosten, vooral bij zaken waarin rechtsbijstand werd verleend op basis van ‘no cure, no pay’. Daarbij werden proceskostenvergoedingen als financiële prikkel gebruikt, los van het belang van de belastingplichtige.
Met de nieuwe regels worden proceskostenvergoedingen in WOZ- en bpm-zaken gemaximeerd op 25% van de gebruikelijke vergoeding bij een inhoudelijke uitspraak en op 10% bij een beslissing op formele gronden. Hiermee wil de wetgever de financiële prikkel voor onnodige procedures wegnemen.
De zaak
In de zaak die bij de Hoge Raad speelde, had een belanghebbende beroep ingesteld tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding die hij had ontvangen na een gewonnen bpm-zaak. Het gerechtshof had een vergoeding toegekend op basis van twee proceshandelingen, maar een derde proceshandeling niet meegeteld. De belanghebbende stelde daarom beroep in cassatie in.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad bevestigt dat het gerechtshof ten onrechte een proceshandeling had genegeerd en bepaalde dat de proceskostenvergoeding opnieuw moest worden vastgesteld. Daarnaast boog de Hoge Raad zich over de vraag of de beperkingen op proceskostenvergoedingen verenigbaar zijn met internationale verdragen en EU-recht.
De Hoge Raad oordeelt dat de beperkingen gerechtvaardigd zijn. Ze voorkomen dat proceskostenvergoedingen het uitgangspunt schenden dat zulke vergoedingen enkel een tegemoetkoming zijn in daadwerkelijk gemaakte kosten. De beperkingen gelden alleen voor zaken waarin rechtsbijstand op basis van ‘no cure, no pay’ wordt verleend en zijn volgens de Hoge Raad proportioneel en objectief gerechtvaardigd.
Vervolg in deze zaak
De Hoge Raad kon nog geen definitieve beslissing nemen over de hoogte van de vergoeding in deze zaak. De belanghebbende krijgt de kans aan te tonen dat zijn situatie buiten de werkingssfeer van de beperkingen valt, waarna de Hoge Raad de definitieve vergoeding zal vaststellen.
Zoals al eerder eens opgemerkt: het blijft beter om de oorzaak te bestrijden en niet je te richten op de gevolgen. Voorkom dat de burger zich genoodzaakt moet zien om te procederen. Stop met het broddelwerk. Anderzijds bedenk het belang, dat is de (landelijke) opbrengst van de OZB in verhouding tot de (landelijk in dat jaar) betaalde vergoedingen en druk het uit in een percentage, vergeet dan niet uw rekenmachine op 5 decimalen te zetten.