
Een BV handelt in sloopgoud en exploiteert een juwelierswinkel. Alle aandelen in de BV zijn in handen van een dga die ook haar enige werknemer is. Aan de BV wordt een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 2022 opgelegd naar een belastbaar loon van € 48.000,-. Na het bezwaar van de dga vermindert de inspecteur de naheffingsaanslag naar een belastbaar loon van € 25.000,-. Deze vermindering vindt de dga nog te weinig en hij gaat in beroep voor de rechtbank Den Haag.
Kan gebruikelijk loon verder verlaagd worden?
Volgens de dga moet het gebruikelijk loon nihil zijn. Niet in geschil voor de rechtbank is of het door de inspecteur in aanmerking genomen loon ten minste € 25.000,- bedraagt. De vraag is of en in welke mate de financieel-economische toestand van de onderneming tot verdere verlaging van het in aanmerking te nemen loon moet voeren. De inspecteur houdt daarbij vast aan het bedrag van € 25.000,-.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 12a Wet LB het belastbare loon van een werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft (de dga) ten minste gesteld wordt op het zogenoemde gebruikelijk loon. Uit het eerste lid van dat artikel volgt dat het gebruikelijk loon in beginsel niet minder bedraagt dan € 48.000,- (2022).
Als de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat voor een soortgelijke dienstbetrekking in zakelijke verhoudingen een lager loon gebruikelijk is, dan wordt het gebruikelijk loon gesteld op dat lagere bedrag (tweede lid artikel 12a, Wet LB). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat vanwege een slechte financieel-economische positie van de onderneming het gebruikelijk loon lager vastgesteld mag worden, en toch zakelijk is, dan uit de tekst van de bepaling voortvloeit.
Staking onderneming
De dga stelt in 2023 het besluit te hebben genomen, de onderneming te staken gezien de slechte financieel-economische situatie van de onderneming. Hij wijst in dit verband op de brief van 3 januari 2024 van de verhuurder van het winkelpand, waarin deze de opzegging van de huur per ultimo 2024 bevestigt. Nu is vastgesteld dat de continuïteit van de onderneming in gevaar is, rust op de dga alleen nog de taak aannemelijk te maken dat het gebruikelijk loon te hoog is. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin geslaagd.
De rechtbank overweegt dat de wetgever, na de parlementaire behandeling van de regeling, heeft overwogen dat een verlaging van het eerder vastgestelde gebruikelijk loon als zakelijk geldt, als uitbetaling van dat loon de continuïteit van de onderneming in gevaar zou brengen.
Uit de overlegde cijfers van de onderneming van de resultaten en het bedrijfsvermogen kan de conclusie worden getrokken dat uitbetaling van een loon van € 25.000,- in 2022 tot de onmiddellijke discontinuïteit van de onderneming zou hebben geleid. Voor uitbetaling van dat loon hadden immers niet alleen alle liquiditeiten maar ook de voorraden en/of de bedrijfsmiddelen moeten worden aangewend. Daardoor zou de BV niet langer kunnen beschikken over het bedrijfskapitaal dat voor het voeren van de onderneming benodigd is.
Winstreserve voldoende om loonbetalingen te doen
Verder heeft de gebruikelijkloonregeling niet de strekking dat over meer wordt geheven dan wat de dga, gedurende de levensduur van de vennootschap, geniet aan loon en voordelen uit aanmerkelijk belang. Liquidatie-uitkeringen behoren daar ook toe. Gelet op de stand van het eigen vermogen per ultimo 2023 kan de inspecteur ook daarom niet in zijn standpunt worden gevolgd dat het gebruikelijk loon op € 25.000,- moet worden gesteld.
De rechtbank oordeelt dat de dga ook niet in haar standpunt kan worden gevolgd dat het gebruikelijk loon nihil moet zijn. Uit de aanwezige winstreserve, per ultimo 2023, volgt dat het in de daaraan voorafgaande jaren mogelijk was om loonbetalingen te doen. De rechtbank komt tot het oordeel dat het gebruikelijk loon in goede justitie moet worden vastgesteld op € 7.500,-. De vermindering van de naheffingsaanslag leidt tot een dienovereenkomstige verminderding van de (opgelegde) boete, tot drie procent van de nageheven belasting.
Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2024:21120
Geef een reactie