
De dienstbetrekking is in 2018 beëindigd tussen de werkgever en een werknemer die in aanmerking kwam voor toepassing van de 30%-regeling. De werknemer heeft in 2018 en 2019 van de werkgever vertrekvergoedingen gekregen als bedoeld in artikel 32bb van de Wet LB 1964.
Toetsloon berekenen
Het geschil in deze procedure gaat over de berekening van de in dat artikel geregelde heffing over excessieve vertrekvergoedingen. Hoe moet in dat kader het toetsloon van de werknemer als bedoeld in artikel 32bb, lid 3, van de Wet LB 1964 worden berekend?
Loon voor eindheffingsbestanddelen?
Moet daarbij ook loon in aanmerking worden genomen dat bestaat uit vergoedingen of verstrekkingen die behoren tot de eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 31, lid 1, letter f, van de Wet LB 1964, waarover op grond van artikel 31a, lid 2, van de Wet LB 1964 geen eindheffing bij de werkgever plaatsvindt, zoals extraterritoriale vergoedingen die onder de 30%-regeling vallen?
Wat oordeelt het hof?
Aan de werkgever is een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd vanwege de pseudo-eindheffing over een excessieve vertrekvergoeding.
Volgens het hof behoren de vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen (artikel 31, lid 1, onderdeel f, Wet LB in verbinding met artikel 31a, lid 2, Wet LB) niet tot het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing.
Wethistorische versus grammaticale uitleg
Het hof volgt hierbij de wethistorische en wetssystematische uitleg van het loonbegrip in de zin van artikel 32bb van de Wet LB. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De inspecteur staat een strikt grammaticale uitleg voor van het loonbegrip in de zin van artikel 32bb Wet LB. Volgens het hof kan deze uitleg leiden tot de conclusie dat sinds de invoering van de werkkostenregeling ook de vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen behoren tot het loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB.
Vereenvoudiging is reden voor invoering WKR
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de reden voor de invoering van de werkkostenregeling is gelegen in vereenvoudiging, onder meer door het forfaitaire karakter ervan, en dat de gerichte vrijstellingen een voortzetting vormen van de huidige regelingen.
Als de vrije vergoedingen en verstrekkingen tot het loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB zouden behoren, is dat in strijd met het doel van vereenvoudiging, aangezien dan alsnog per werknemer de individualiseerbare eindheffingsbestanddelen moeten worden bijgehouden of achteraf moeten worden achterhaald.
Verder leidt het hof uit de wetsgeschiedenis af dat bij de invoering van de werkkostenregeling met betrekking tot de heffing over de vrije vergoedingen en verstrekkingen geen inhoudelijke wijziging is beoogd, wat kan verklaren waarom in de wetsgeschiedenis van de werkkostenregeling geen aandacht is besteed aan de doorwerking naar het loonbegrip voor de pseudo-eindheffing.
Wat oordeelt de Advocaat-Generaal?
Het in art. 32bb(3-4) Wet LB gebezigde begrip loon is niet gedefinieerd in art. 32bb Wet LB. Het begrip is in die artikelleden ook niet nader afgebakend. In het systeem van de Wet LB brengt dit mee dat het begrip dezelfde betekenis heeft als het begrip loon zoals uitgewerkt in hoofdstuk II Wet LB (het Wet LB-loonbegrip). Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit strookt met het uitgangspunt van de wetgever.
Wet LB-loonbegrip gewijzigd
Bij de invoering van de WKR is het Wet LB-loonbegrip gewijzigd. Deze wijziging werkt in de wetssystematiek door naar het begrip loon in art. 32bb(3-4) Wet LB, in aanmerking genomen dat art. 32bb Wet LB in zoverre niet is aangepast.
Het feit dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WKR niet blijkt dat deze doorwerking onder ogen is gezien, maakt dat niet anders. De doorwerking is een gevolg van de (eerdere) keuze van de wetgever bij de totstandkoming van art. 32bb Wet LB om het Wet LB-loonbegrip als uitgangspunt te nemen.
Aanwijzen als eindheffingsbestanddeel
De WKR biedt de werkgever, onder voorwaarden, de mogelijkheid vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen.
In de systematiek van de Wet LB heeft zo’n aanwijzing niet tot gevolg dat de betreffende vergoedingen en verstrekkingen alsnog niet tot het loon in de zin van het Wet LB-loonbegrip horen. Dit wordt niet anders als en voor zover over de betreffende vergoedingen en verstrekkingen geen loonbelasting is verschuldigd als gevolg van hetgeen in art. 31a Wet LB is bepaald over de gerichte vrijstellingen en vrije ruimte.
Loonbelasting verschuldigd
De aanwijzing door een werkgever van een loonbestanddeel als eindheffingsbestanddeel heeft niet tot gevolg dat dit loonbestanddeel niet tot het loon in de zin van art. 32bb Wet LB hoort. Dit wordt ook niet anders als de werkgever over dat loonbestanddeel geen loonbelasting verschuldigd is omdat het onder een gerichte vrijstelling of het bedrag ervan onder de vrije ruimte valt.
Eindheffingsbestanddeel hoort tot loon
Dit betekent dat een eindheffingsbestanddeel tot het loon in de zin van art. 32bb(3-4) Wet LB hoort ook al valt het onder een gerichte vrijstelling of valt het bedrag ervan in de vrije ruimte. Het feit dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WKR niet blijkt dat de wetgever dit niet heeft gerealiseerd, kan niet tot een andere conclusie leiden.
Uit het voorgaande volgt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en dat het middel daarom slaagt, aldus de Advocaat-Generaal.
Uitspraak Hoge Raad
Het middel betoogt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat zulke vrijgestelde vergoedingen en verstrekkingen niet tot het loon in de zin van artikel 32bb van de Wet LB 1964 behoren. Het middel slaagt op grond van voornoemde conclusie van de Advocaat-Generaal.
De uitspraak van het hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur wordt ongegrond verklaard.
Geef een reactie