
De ANBI- en SBBI-regelingen vormen samen het fiscale kader dat beoogt de particuliere filantropie en sociaal-maatschappelijke betrokkenheid fiscaal te stimuleren. De ANBI-status biedt instellingen onder meer vrijstelling van erf- en schenkbelasting, net als toegang tot giftenaftrek. De SBBI-regeling is eenvoudiger van aard en verleent een vrijstelling voor giften in het kader van kleinschalige sociaal-maatschappelijke activiteiten.
Het onderzoek van Berenschot is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Financiën, en evalueert de uitvoering van beide regelingen over de periode 2016–2023. De evaluatie maakt deel uit van de Strategische Evaluatieagenda en is een vervolg op de eerdere analyse uit 2017.
Beperkte doeltreffendheid en onduidelijke doelmatigheid
Berenschot concludeert dat er op basis van de beschikbare data geen uitsluitsel kan worden gegeven over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de ANBI- en SBBI-regelingen. De Belastingdienst beschikt over onvoldoende sturings- en toezichtinformatie. Cijfermatige inzichten in de populatie van ANBI’s, het daadwerkelijke gebruik van de regeling, de mate van naleving en mogelijk misbruik ontbreken grotendeels. Voor SBBI’s is zelfs geen registratie of systematisch overzicht beschikbaar, aangezien toetsing pas plaatsvindt op het moment van aangifte.
Opmerkelijk is dat de Belastingdienst, na toekenning van de ANBI-status, nauwelijks zicht heeft op het functioneren van instellingen. Er vindt beperkt toezicht plaats, doorgaans alleen risicogericht of op basis van signalen. Ook ontbreekt zicht op de financiële omvang, activiteiten of personele bezetting van erkende ANBI’s.
Administratieve lasten en uitvoeringspraktijk onder druk
Een aantal inhoudelijke vereisten, zoals de integriteitstoets, het bestedingscriterium en het afzien van automatische toekenning van de ANBI-status aan buitenlandse publiekrechtelijke lichamen, blijkt in de praktijk tot hoge administratieve lasten te leiden. Zowel instellingen als de Belastingdienst ondervinden hier hinder van, terwijl het effect in veel gevallen niet meetbaar of aantoonbaar doeltreffend is.
De onderzoekers signaleren dat alternatieve vormen van toezicht – bijvoorbeeld zelfregulering in samenwerking met brancheorganisaties (zoals bij CBF-erkenning) – de toezichtlast kunnen verlagen. Ook digitalisering, zoals het opzetten van een portal, wordt aanbevolen om toezicht en informatie-uitwisseling te verbeteren.
SBBI-regeling nauwelijks gebruikt en vrijwel onzichtbaar
Voor de SBBI-regeling luidt het oordeel eveneens kritisch. Gebruik van deze regeling blijkt zeer beperkt, terwijl de regeling onder de doelgroep slecht bekend is. Door het ontbreken van registratie is het onmogelijk te bepalen hoeveel instellingen daadwerkelijk gebruik maken van de regeling of daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen. Het lage gebruik wijst mogelijk op beperkte doeltreffendheid, al is de uitvoeringslast navenant laag, wat theoretisch zou kunnen duiden op doelmatigheid. Datzelfde geldt in nog sterkere mate voor de regeling rond steunstichtingen SBBI, waarvoor slechts enkele aanvragen per jaar worden gedaan.
Beleidsreactie vóór de zomer
De staatssecretaris zegt toe vóór de zomer met een kabinetsreactie op het rapport te komen. Hierin zal ook worden ingegaan op het recent aan de Kamer gezonden onderzoek naar familiestichtingen, voor zover dit betrekking heeft op ANBI’s. Bovendien wordt in deze reactie invulling gegeven aan de toezegging naar aanleiding van de motie-Eerdmans (maart 2025), waarin is aangekondigd te zullen verkennen in hoeverre strafbare feiten als grond voor intrekking van de ANBI-status wettelijk verankerd kunnen worden in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Aanbevelingen: grip op data en toezicht cruciaal
Berenschot adviseert de Belastingdienst primair te investeren in informatiewaardevolle data en toezichtinstrumenten. Zonder zicht op de naleving en uitvoering is het onmogelijk uitspraken te doen over de doeltreffendheid of de doelmatigheid van de fiscale stimulering van maatschappelijk nuttige instellingen. Ook wordt geadviseerd om sectorale samenwerking en zelfregulering (waar mogelijk) actiever in te zetten als aanvullende toezichtinstrumenten.
Geef een reactie