
Een man die vanwege een gerechtelijke procedure zijn eenmanszaak in 2012 heeft moeten staken heeft in het verleden in het kader van zijn toenmalige eenmanszaak afdrukmachines gekocht bij een leverancier. De man voert jarenlang een gerechtelijke procedure tegen de leverancier met betrekking tot de afdrukmachines. De man stelt zijn advocaat, die hem heeft bijgestaan in de procedure tegen de leverancier, aansprakelijk voor een beroepsfout. Om de kosten van de juridische procedure te kunnen opbrengen leent de man in 2009 geld van een bekende.
Er wordt een overeenkomst van geldlening gesloten waarvan een schuldbekentenis en borgtocht is opgemaakt. De bekende stelt in de gerechtelijke procedure dat de man zich niet houdt aan de overeenkomst. De man wordt vervolgens door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch veroordeeld om een bedrag van € 748.808,50 aan de bekende te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente over de hoofdsom.
Lijfrentepolissen afgekocht
De man koopt in 2019 zijn lijfrentepolissen bij ASR Levensverzekeringen en bij Nationale Nederlanden af. In de ingediende aangifte IB/PVV over 2019 trekt hij de rentekosten van € 215.921,- over de schuld af als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. De man doet in 2021 twee betalingen aan de bekende voor een bedrag van € 65.000,-. Bij het vaststellen van de aangifte accepteert de inspecteur het negatief resultaat uit overige werkzaamheden niet.
Na het bezwaar van de man vermindert de inspecteur de aanslag maar stelt dat de rentekosten slechts tot een bedrag van € 65.000,- in aanmerking kunnen worden genomen. Volgens de inspecteur kunnen alleen de rentekosten die zijn betaald, en daarmee daadwerkelijk op de man drukken, in aanmerking worden genomen. De man gaat in beroep bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Verzoek om Integrale behandeling afgewezen
De man verzoekt de rechtbank om zijn zaak integraal te behandelen. Hij heeft de proceskosten van de procedures volledig zelf moeten dragen en dat heeft geleid tot financiële problemen bij hem. Door de gerechtelijke procedures en daarmee gepaard gaande hoge proceskosten heeft de man onder meer zijn onderneming in 2012 moeten staken. Hij is daarbij een lening aangegaan bij een bekende en hij heeft zijn lijfrentepolissen vroegtijdig moeten afkopen.
De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke (financiële) situatie waarin de man zich bevindt maar wijst het verzoek om integrale beoordeling af. De belastingrechter kan, gelet op het gesloten stelsel van rechtsbescherming, alleen een oordeel geven over het besluit van de inspecteur waartegen beroep is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat als de man wenst op te komen tegen oudere of latere jaren, hij eerst de bezwaarfase zal moeten doorlopen met betrekking tot een aanslag IB/PVV die op die jaren ziet.
Er bestaat geen ruimte om, behoudens de schade die de man lijdt als gevolg van de aan hem voor het jaar 2019 opgelegde aanslagen en beschikkingen, dit in deze procedure aan de orde te stellen. De inspecteur is gehouden om de wet- en regelgeving toe te passen. De Belastingdienst kan, ook al is zij een onderdeel van de Rijksoverheid en daarmee de Staat, een juiste wetstoepassing niet achterwege laten om een belastingnadeel te beperken dat de man ondervindt van een mogelijke schending van zijn grondrechten door de Staat.
Waarde economisch verkeer voor lijfrenteverzekeringen
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de afkoopsommen van de lijfrenteverzekeringen terecht heeft gerekend tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Voor de hoogte van het als inkomen uit werk en woning te belasten bedrag is de inspecteur terecht aangesloten bij de waarde in het economische verkeer van de aanspraken op de lijfrenteverzekeringen. De omstandigheid dat de man de lijfrenteverzekeringen niet heeft willen afkopen en hiertoe gedwongen was vanwege zijn financiële situatie, maakt dat niet anders.
De wet biedt geen ruimte om rekening te houden met de omstandigheden waaronder een lijfrenteverzekering is afgekocht. De enkele omstandigheid dát sprake is van een afkoop als bedoeld in artikel 3.133 van de Wet inkomstenbelasting 2001, maakt dat de afkoopsommen van de lijfrenteverzekeringen tot het belastbaar inkomen uit werk en woning worden gerekend en dat er revisierente is verschuldigd.
De man stelt dat de rentekosten van € 215.921,- die hij verschuldigd is aan de bekende een nagekomen bedrijfslast vormt en dat deze nagekomen bedrijfslast volledig als negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten laste van het inkomen mag worden gebracht. De rechtbank overweegt dat het tussen de man en de inspecteur vast staat dat de rentekosten als uitgangspunt kunnen worden aangemerkt als een nagekomen bedrijfslast. Beide partijen zijn het er ook over eens dat een nagekomen bedrijfslast in dit geval als negatief resultaat uit overige werkzaamheden ten laste van het inkomen mag worden gebracht. Enige punt van discussie is de hoogte van het in aanmerking te nemen negatief resultaat uit overige werkzaamheden.
De inspecteur stelt dat de rentekosten slechts tot een bedrag van € 65.000,- in aanmerking kunnen worden genomen. De inspecteur heeft de betaling in 2021 aan de bekende van in totaal € 65.000,- aangemerkt als een betaling van de verschuldigde rente. Volgens hem kunnen alleen de rentekosten die zijn betaald, en daarmee daadwerkelijk op de man drukken, in aanmerking worden genomen.
Renteschuld als uitgangspunt nagekomen bedrijfslast
De rechtbank overweegt dat van een renteschuld sprake is als een rentetermijn verschuldigd is geworden. Vaststaat dat de man contractueel verplicht was om in 2019 een rente van 18% te voldoen over de hoofdsom. De man had dus in 2019 een renteschuld van € 215.921,-. Deze volledige renteschuld vormt dan als uitgangspunt de nagekomen bedrijfslast In dit geval is niet van belang dat deze rente wordt bijgeschreven op de hoofdsom en daarmee dus niet (volledig) is betaald aan de schuldeiser. Op het moment dat de rentetermijn verschuldigd is geworden, is er immers een vordering ontstaan voor het gehele bedrag aan verschuldigde rente.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de stelling van de inspecteur niet dat de rente niet op het nominale bedrag moet worden gewaardeerd omdat de renteschuld zo goed als zeker niet volledig zal worden afgelost. Zelfs als goed koopmansgebruik verplicht dat de kans moet worden geschat in hoeverre de rente zal worden afgelost, moet de renteschuld op het nominale bedrag worden gesteld. De man heeft ter zitting namelijk verklaard dat hij verwacht dat hij de schuld aan zijn schuldeiser volledig zal kunnen aflossen zodra de nog aanhangige gerechtelijke procedures zijn afgerond.
De inspecteur heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent, naar het oordeel van de rechtbank, dat de renteschuld voor de nominale waarde als nagekomen bedrijfslast in aanmerking moet worden genomen. De man kan dus het volledige bedrag aan rentekosten ten laste van zijn inkomen brengen. De inspecteur heeft de afkoopsommen van de lijfrenteverzekeringen terecht gerekend tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en ook terecht revisierente in rekening gebracht. De man mag wel het volledige bedrag aan in 2019 verschuldigde rentekosten over de schuld aan de bekende als resultaat ten laste van zijn inkomen brengen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2025:2191
Geef een reactie