
De gebruikelijkloonregeling verplicht dga’s om zichzelf een marktconform loon uit te betalen dat past bij hun werkzaamheden. Dit moet voorkomen dat zij volledig afzien van loonuitkeringen en zich vooral via dividend of leningen uit de vennootschap laten betalen. De regeling heeft vier hoofddoelen: progressieve inkomstenbelasting afdragen, bijdragen aan volksverzekeringen, misbruik van inkomensondersteuning tegengaan en belastinguitstel of -ontwijking voorkomen.
Veel dga’s onder wettelijke ondergrens
Uit het onderzoek blijkt dat ongeveer veertig procent van de dga’s een loon ontvangt onder de wettelijke ondergrens van 51.000 euro (2023). Driekwart van deze groep werkt in deeltijd, wat in sommige gevallen verklaarbaar is doordat zij elders werkzaam zijn. Toch suggereert het onderzoek dat een deel bewust kiest voor een lager loon vanwege fiscale voordelen of gebrek aan strikte handhaving. Daarnaast neemt het aandeel dividend en leningen als inkomensbron toe bij hogere inkomens. Voor dga’s met een laag inkomen vormt loon het grootste deel van hun inkomsten, terwijl bij hogere inkomens fiscale optimalisatie een grotere rol speelt.
De praktijkervaring van Dennis Heijmink staat haaks op deze bevinding. De belastingadviseur zegt in het FD dat veel ondernemers die zichzelf juist een te hoog salaris toekennen. Hij kan de uitkomst van het SEO-onderzoek daarom niet goed plaatsen. Ook de beroepsorganisatie Register Belastingadviseurs relativeert de bevindingen. ‘Onze achterban ervaart weinig problemen met de regeling voor het gebruikelijk loon van de dga’, zegt directeur fiscale zaken Sylvester Schenk in het FD. ‘De evaluatie heeft ook niet tot veel vragen bij onze leden geleid. Je kunt je afvragen of de regeling niet enigszins achterhaald is. Het verschil in de belastingdruk tussen loonbelasting enerzijds en winst- en dividendbelasting anderzijds is nu namelijk veel kleiner dan toen die werd ingevoerd.’
Regels al sinds 2015 veranderd
Volgens Heijmink bestaan over het gebruikelijk loon hardnekkige misverstanden. Dit komt volgens hem omdat de regeling in 2015 is aangepast. Voor 2015 golden er drie criteria: het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking; het loon van de meest verdienende werknemer in het eigen bedrijf; of een wettelijk normbedrag. Dga’s moesten in hun belastingaangiften het hoogste van deze drie bedragen opgeven als salaris. Sinds 2015 kunnen zij echter te allen tijde de beloning voor vergelijkbare functies uitgevoerd in loondienst als salaris opgeven, ook al is dit niet het hoogste bedrag. Voorwaarde is dat zij voor de belastinginspecteur aannemelijk kunnen maken dat dit de juiste vergelijking is. Tot en met 2022 mochten zij nog 25% onder dit loon gaan zitten. Maar deze zogeheten doelmatigheidsmarge is per 2023 afgeschaft.
‘Ik zie veel dga’s met een salaris dat te hoog is voor hun functie en arbeidsinzet’, zegt Heijmink in het FD. ‘Hun accountant zegt: laten we voorzichtig zijn en niet onder het normbedrag gaan zitten. Maar dat bedrag (€56.000 in 2025) is helemaal geen minimum. De hoofdregel – het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking – gaat sinds 2015 voor. Het enige dat dga’s met een salaris beneden het vaste bedrag of onder het loon van de meest verdienende werknemer moeten kunnen doen, is bewijzen dat hun salaris aansluit bij het loon voor de meest vergelijkbare functie in dienstbetrekking.’
Accountants zijn onwetend?
Volgens Heijmink zijn veel accountants en salarisverwerkers niet op de hoogte van het feit dat de regels als sinds 2015 zijn gewijzigd. ‘Als ik dga’s na onderzoek adviseer hun salaris te verlagen naar onder de €56.000, heb ik meteen de accountant aan de lijn en de volgende dag een mailtje van de salarisverwerker in mijn postbus: meneer Heijmink, dit mag toch helemaal niet. Absolute onzin. Waar je op moet letten is dat je kunt laten zien dat je salaris hetzelfde is als dat van iemand die in loondienst hetzelfde werk doet.’
Bron: FD
Wat is inkomen?
Drie bestuurders van een stichting administratiekantoor declareren hun “gewerkte uren”, maar ook andere kosten die eigenlijk hun inkomen vormen zoals juridische kosten, ook van tuchtszaken. Ze hebben allen een eigen bedrijf, waardoor ze een soort zzp-er zijn. Degene die ze in de stak heeft benoemd is overleden in 2016 en zijn opvolgster, erfgename, wordt terzijde geschoven, ondanks jarenlange pogingen om van deze graaiers af te komen.
De vergoeding zou zijn in uitoefening van hun FUNCTIE en niet zoals in het testament staat: vergoeding in uitvoering van hun BEROEP.
Ze zijn allen gelijkwaardig in hun FUNCTIE, maar ze krijgen zowel vergoeding in hun functie als in hun beroep.
Sterker nog: in Hoger Beroep kregen de graaiers gelijk, maar waarschijnlijk hebben de rechters geen idee gehad dat ze het paard van Troje de vrije hand gaven én dat ze voorgelogen werden en nu hangt het zwaard van Damocles boven de onderneming.
De stak bestuurders geven zichzelf de opdracht als ware zij de eigenaren van deze onderneming.
Accountantskosten, Notariskosten, Advieskosten, Juridische kosten en Beheerskosten zij allen inkomsten van deze drie bestuurders. Echter, dit zal niet aan de IB kenbaar gemaakt zijn. Zij declareerde als ware zij de executeurs van de overleden mede-oprichter.
De officiële executeur leeft nog en haar, 82 jaar, wordt nu het mes op de keel gezet, teneinde dat de stakbestuurders ongeschonden wegkomen.
Volgens mij verkoopt de heer Heijmink juist onzin, want in artikel 12a lid 1 Wet op de loonbelasting op het hoogste van (a.) het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking; (b.) het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam, bedoeld in de aanhef, of met het lichaam verbonden lichamen; (c.) € 56.000. wordt gesteld.
Bijzonder dat hij een rangschikking hier in aanbrengt en bijzonder dat een kwaliteitskrant als het FD dat zo overneemt.
Heb je lid 2 ook gelezen?
Heb je lid 2 ook gelezen?
Wie controleert het inkomen?
Een stichting administratiekantoor heeft geen controleurs: Raad van Toezicht of een scheiding van controlerende en uitvoerende bestuurders, ontbreken, terwijl het volgens Wet-en regelgeving WBTR wel zou moeten.
Deze betreffende Stak heeft en wil dat ook niet. Ze willen geen pottenkijkers. Ze denken boven de Wet te staan.
De 100% certificaathouder is de officiële kapitaalverschaffer en niet wat Scrooge denkt dat de overleden mede-oprichter gezegd zou hebben. Schriftelijk bewijs toont het tegendeel aan. De bestuurders trekken zich hier niks van aan.
Volgens de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersoon ingegaan op 1 juli 2021, moet er een scheiding zijn tussen uitvoerende én controlerende bestuurders.
De bestuurders doen wat zij willen. Bij de tuchtrechter zeggen ze: ja meneer de rechter, is goed meneer de rechter, doen zielig en zetten de rechters op het verkeerde been. Vervolgens doen zij precies wat zij altijd al deden en gaan gewoon door.
Nu eisen ze dat de certificaathouder haar werkbedrijven verkocht. Ze zijn bijna verkocht. Proces is bezig.
Echter, een van de eisers/stakbestuurders, de financieel adviseur, is ook de financieel adviseur van de kopende partij. Dit is belangenverstrengeling.
Overtredingen die strafbaar zijn en waar zelfs een celstraf van maximaal 6 jaar, worden geriskeerd omdat ze de certificaathouder alles in de schoenen willen schuiven na hun creatief boekhouding en zelfverrijking.
Het vinden van een passend beroep en het daar bijbehorend salaris is een klus apart waar de “tegenspeler”, d.i. de fiscus, veel meer informatie over heeft dan de DGA en zijn/haar adviseur bij elkaar. Wat kennelijk (hier nog) geen rol speelt in deze “worsteling” is dat het in privé jaarlijks besteedbaar inkomen voldoende moet zijn en blijven. Dit zeker om de huisvrede te bewaren, alles wat privé is ook privé te betalen en een schuld aan de rechtspersoon te vermijden. Het bedachte fiscale voordeel, niet meer dan door het verschuiven van het betalingsmoment, is dan ineens van veel minder waarde.