
Een vrouw is enig aandeelhouder maar niet bestuurder van een bv waarvan de activiteiten bestaan uit, onder meer, het exploiteren van een productiemaatschappij en een castingbureau voor de tv- en filmwereld. Ondanks een uitnodiging, herinnering en aanmaning, dient de vrouw geen aangifte IB/PVV in over het haar 2020. Daarom legt de inspecteur de dga ambtshalve een aanslag op.
Het belastbaar inkomen wordt door de inspecteur vastgesteld op € 56.104,- bestaande uit € 46.000,- voor gebruikelijk loon van de bv en € 10.104,- vanwege inkomsten uit vroegere dienstbetrekking. De dga maakt bezwaar tegen de opgelegde aanslag en de daarbij opgelegde verzuimboete. Na de uitspraak van de inspecteur gaat zij in beroep bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Geen vereiste aangifte gedaan
De inspecteur constateert na een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting en de aangiften omzetbelasting, dat de naam van de dga voorkomt op een facebookpagina en dat haar naam in de aftiteling van enkele producties zou zijn vermeld. De dga betwist dat zij werkzaamheden heeft verricht voor de bv en overlegt verklaringen van een medewerker en de bestuurder van de bv.
Voor de rechtbank staat het vast dat de dga niet tijdig aangifte IB/PVV heeft gedaan voor het jaar 2020. De dga heeft daarmee niet de vereiste aangifte gedaan en daarom is er sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Als gevolg daarvan moet de inspecteur een redelijke, niet willekeurige, schatting doen. De inspecteur dient zijn schatting van het inkomen met zodanig, feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.
De rechtbank stelt vast dat de dga enig aandeelhouder van de bv is en geen bestuurder. Niet in geschil is dat alle bestuursactiviteiten (inclusief alle administratieve en fiscale verplichtingen) zijn verricht door een medewerker. De inspecteur is er bij zijn schatting van uitgegaan dat de dga werkzaamheden van enige omvang heeft verricht voor de bv.
Schaduwaccounts
De onderbouwing hiervan beperkt zich tot verwijzingen naar de Instagrampagina van de dga waarop ‘filmmaker/ scriptwriter’ staat vermeld en twee YouTube video’s die zijn geproduceerd door de bv en zijn gepubliceerd in het jaar 2020. In de aftiteling van deze YouTube video’s wordt de naam van de dga genoemd en wordt vermeld dat zij diverse functies heeft gehad met betrekking tot de productie van de video’s.
De dga haalt daarbij verklaringen aan van een medewerker die in de periode 2018-2020 als fulltime stagiaire bij de bv veelvuldig aanwezig (nagenoeg dagelijks) geweest is. De medewerker heeft de dga nooit op locatie aanwezig gezien, of gezien dat zij daar werkzaamheden zou verrichten. Omdat hij ook bij alle producties in deze periode aanwezig en betrokken was kan hij tevens verklaren dat zij ook niet aan enige productie heeft meegewerkt.
De bestuurder wil ook wel toelichten dat de dga aan geen van die producties heeft meegewerkt. De facebook pagina is door hem aangemaakt en hier gaat het om schaduwaccounts om het bereik en de rankings op social media te vergoten. Voor zover haar naam terugkomt in enkele clips in de aftiteling geldt ook hier dat die namen slechts zijn opgenomen om te doen lijken dat het een grote productie betrof.
Geen sprake van redelijke schatting
De rechtbank is daarom van oordeel dat de schatting de redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Dit betekent dat de inspecteur ten onrechte een bedrag van € 46.000,- aan gebruikelijk loon in aanmerking heeft genomen bij de vaststelling van de aanslag. Omdat de inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt, dient de rechtbank op grond van de feiten en omstandigheden een redelijke schatting te maken. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de dga in 2020 enige werkzaamheden voor de BV heeft verricht. De rechtbank stelt de schatting van het gebruikelijk loon over 2020 daarom vast op nihil. De aanslag wordt verminderd naar een inkomen uit werk en woning van € 10.104,-.
Verzuimboete terecht, maar wel verminderd
Wat de verzuimboete betreft stelt de rechtbank vast dat de dga is uitgenodigd en herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2020. De rechtbank begrijpt dat de dga stelt dat er geen sprake is van verzuim omdat zij de aanmaning tot het doen van aangifte niet zou hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan dat de aanmaningsbrief ter verzending op het adres van de dga is aangeboden.
Dit betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan de dga is opgelegd. De verzuimboete is door de inspecteur vastgesteld op € 385,-. Gelet op alle feiten en omstandigheden, waaronder begrepen de slechte financiële positie van de dga, acht de rechtbank de verzuimboete te hoog vastgesteld. Naar het oordeel van rechtbank is een verzuimboete van € 100,- passend en geboden.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag en de verzuimboete.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2025:3831
Geef een reactie