Een BV drijft een transportonderneming en richt zich op het internationaal transport van levensmiddelen (met name vis, groenten en fruit) voor een Noors bedrijf. Vanaf april 2013 maakt de BV voor dit vervoer gebruik van chauffeurs die zijn ingeschreven bij een op Cyprus gevestigd adviesbureau dat is gespecialiseerd in personeel voor internationaal transport, waarmee de chauffeurs een arbeidsovereenkomst hebben gesloten.
Schijnconstructie
Het op Cyprus gevestigde adviesbureau begeleidt internationale transportondernemingen bij het gebruiken van de zogenaamde Cyprusroute. Geheel volgens de Europese regelgeving kunnen transportondernemingen, door hun personeel onder te brengen bij dit adviesbureau op Cyprus, 30% besparen op de loonkosten van hun Nederlandse chauffeurs en zo de concurrentie uit Oost-Europa weerstaan. Met de Cyprusroute verbeteren transporteurs hun concurrentiepositie en voorkomen zij de gang naar het WW-loket voor hun chauffeurs. De Cyprusroute bestaat sinds 2010 en biedt Europese ondernemingen de mogelijkheid om hun personeel onder contract te nemen via een adviesbureau op Cyprus en zo te profiteren van een veel gunstiger premieheffing, omdat het sociale stelsel op Cyprus goedkoper is.
De BV doet vanaf april 2013 geen loonaangiften meer en dat leidt ertoe dat de Belastingdienst een boekenonderzoek start. In dat onderzoek wordt de arbeidsverhouding met de chauffeurs uitgelicht en daarmee samenhangend of over de periode vanaf april 2013 tot en met augustus 2016 terecht geen loonaangiften zijn gedaan. Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek komt de inspecteur tot de conclusie dat over de periode vanaf april 2013 sprake is van een schijnconstructie.
Volgens hem wordt door de BV beweerd dat de chauffeurs in dienstbetrekking staan tot het adviesbureau op Cyprus, terwijl de BV feitelijk de chauffeurs aanstuurt en beslist over alle werkgeverszaken zoals personeelswerving, ontslag en afspraken over het salaris en vergoedingen. Het salaris van de chauffeurs en de vergoedingen voor verblijfskosten komen volledig voor rekening van de BV en worden integraal betaald aan het adviesbureau voordat het adviesbureau dit doorbetaalt aan de chauffeurs. Volgens de inspecteur sluit het adviesbureau ieder risico op het moeten doen van (loon)betalingen aan deze chauffeurs, of aan het Nederlandse transportbedrijf, of aan een opdrachtgever/klant van het Nederlandse transportbedrijf, uit.
Rechtbank: chauffeurs staan in dienst van BV
Met terugwerkende kracht wordt de BV, met ingang van 1 april 2013, als werkgever/inhoudingsplichtige opgenomen in het systeem van de inspecteur op grond waarvan aangiften loonheffing aan de BV zijn uitgereikt. De BV doet vervolgens wel aangiften maar betaalt deze niet. Daarop legt de inspecteur naheffingsaanslagen en vergrijpboetes op wegens opzet en grove schuld. De rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk en oordeelt dat de chauffeurs in dienstbetrekking tot de BV staan. De BV gaat tegen de uitspraak in beroep bij het hof Arnhem-Leeuwarden.
Naar het oordeel van het hof rust op de inspecteur de bewijslast om aan te tonen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de BV en de chauffeurs. Het hof overweegt dat de inspecteur heeft aangegeven dat de door de chauffeurs en het adviesbureau ondertekende arbeidscontracten zeer summier zijn; daarin is niets geregeld over terbeschikkingstelling aan de BV, over kostenvergoedingen en recht op verlof en pensioenrechten. De inspecteur stelt dat de overeenkomsten tussen de chauffeurs en het adviesbureau zo summier zijn dat daaruit niet de bedoeling van beide partijen kan worden afgeleid. Daarom is de inspecteur van mening dat de op papier gesloten arbeidsovereenkomsten zo sterk afwijken van de feitelijke gang van zaken, dat sprake is van een schijnhandeling.
Geen schriftelijke vastlegging arbeidsovereenkomsten
Dat de schriftelijke vastlegging van de overeenkomsten summier is, is naar het oordeel van het hof geen belemmering voor de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten. Toch is deze schriftelijke vastlegging een van de omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de rechtsverhouding tussen de BV, het adviesbureau en de chauffeurs. Het hof wijst erop dat de inspecteur stelt dat tussen de BV en de chauffeurs arbeidsovereenkomsten zijn gesloten, maar dat een schriftelijke vastlegging daarvan geheel ontbreekt.
Verder stelt de inspecteur dat de BV verplicht is de chauffeurs loon te betalen. Ter onderbouwing stelt de inspecteur dat het adviesbureau de salarissen pas uitbetaalde nadat de BV de betaling aan het adviesbureau had verricht. De loonbetalingsverplichting lag daarmee volgens de inspecteur bij de BV, terwijl het adviesbureau feitelijk slechts als kassier optrad.
Het hof oordeelt daarover dat bij payrolling het uiteraard zo is dat de salariskosten (zij het indirect) voor rekening komen van de inlener, in dit geval de BV. Dat het adviesbureau wellicht vanwege liquiditeit of kredietbeheersing, de salarissen kennelijk pas uitbetaalde nadat zij van de BV betaling had ontvangen, maakt niet dat daarmee ten opzichte van de chauffeurs de verplichting tot salarisbetaling op de BV rustte.
Materiële gezag over chauffeurs
De inspecteur is ook de mening toegedaan dat de BV het materiële gezag over de chauffeurs uitoefent. Uit de wettelijke omschrijving van de uitzendovereenkomst volgt dat de werknemer arbeid verricht onder toezicht en leiding van de inlener. Payrolling is volgens hem een species van de uitzendovereenkomst. Naar het oordeel van het hof is inherent aan de figuur van uitzenden, en daarmee payrolling, dat gezag over de werknemers wordt uitgeoefend door de inlenende ondernemer.
De inspecteur stelt dat de BV (feitelijk) beslist over het ontslag van chauffeurs. In geval van onvoldoende werk bij de BV zoekt het adviesbureau niet naar ander werk voor de chauffeur. Chauffeurs die zelf ontslag nemen doen dat bij de BV, niet bij het adviesbureau. Als de BV niet verder wil met een chauffeur omdat deze niet bevalt of omdat zij onvoldoende werk heeft, dan wordt de chauffeur door de BV ontslagen. Hij meldt dan aan het adviesbureau dat de loonbetaling moet worden gestopt. Het adviesbureau vraagt in voorkomende gevallen aan de BV of er nog een ontslagbrief naar de chauffeur moet worden gestuurd, aldus de inspecteur.
Het hof is van oordeel dat deze gestelde feitelijke gang van zaken past in de figuur van payrolling (en van uitzending in het algemeen) dat de inlener beslist of hij de inlening van werknemers wil voortzetten. Het is dan aan de uitlener/payroller om te beslissen welke gevolgen dat heeft voor de arbeidsrelatie tussen de uitlener en de werknemer; de inlener staat daarbuiten.
Hof: chauffeurs zijn niet in dienst van BV
Tenslotte wijst de inspecteur erop dat het adviesbureau in verschillende rechterlijke procedures (met StiPP, de SVB en de Stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg) ontkent een uitzendbureau of payrollbedrijf te zijn. De inspecteur benadrukt dat de BV op vragen van de vakbond FNV heeft geantwoord geen gebruik te maken van uitzendbureaus of payrollbedrijven.
Het hof beoordeelt in deze procedure zelfstandig of sprake is van arbeidsovereenkomsten tussen de BV en de chauffeurs. Dat het adviesbureau en de BV in andere procedures en onder andere omstandigheden anders hebben betoogd (mogelijk om procestechnische redenen), is daarvoor niet doorslaggevend.
Het hof is daarom van oordeel dat uit de door de inspecteur gestelde omstandigheden, afzonderlijk en in samenhang bezien, niet voortvloeit dat de chauffeurs tot de BV in dienstbetrekking stonden. De naheffingsaanslagen zijn ten onrechte opgelegd, evenals de belastingrente- en boetebeschikkingen; het hof zal deze vernietigen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2025:5895



Geef een reactie