De zaak draait om de differentiatie van de Whk-premie die werkgevers moeten betalen, bestaande uit een component voor de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) en een component voor de ZW (Ziektewet). Een uitzendbureau was tot en met 31 december 2016 eigenrisicodrager voor de Ziektewet. Na de beëindiging van het eigenrisicodragerschap moet een werkgever gedurende de twee daaropvolgende jaren een premiepercentage ZW terugkerende werkgever toepassen, wat in feite een verhoging van de ZW-component inhoudt.
Verhoging weggelaten
Voor het jaar 2017 had de inspecteur deze verhoging wel verwerkt. De herziene Whk-premie voor 2017 was vastgesteld op 4,36%, met een ZW-component van 1,97%. De beschikking voor 2017 vermeldde expliciet dat het premiepercentage ZW terugkerende werkgever van toepassing was, omdat 2017 binnen de twee kalenderjaren na het einde van het eigenrisicodragerschap viel. In de oorspronkelijke beschikking Whk voor 2018 ging de inspecteur echter de fout in. Het totale premiepercentage werd vastgesteld op slechts 2,55%, met een ZW-component van slechts 0,10%. De vereiste verhoging was weggelaten.
Op 17 december 2020, bijna drie jaar later, herstelde de inspecteur de fout door herzieningsbeschikkingen af te geven. De Whk-premie voor 2018 werd verhoogd. Dit resulteerde direct in een naheffingsaanslag loonheffing van € 125.374 voor 2018, plus een bedrag aan belastingrente van € 8.808. Het uitzendbureau accepteerde dit niet en stapte naar de rechter. Die stelde de belastinginspecteur echter in het gelijk.
Kenbaarheidsvereiste
Bij het Hof ging het om de vraag of de inspecteur die aanslag wel of niet had mogen opleggen. Artikel 38, lid 8, van de Wet financiering sociale verzekeringen, staat dit alleen toe als de werkgever redelijkerwijs had kunnen weten dat de oorspronkelijke aanslag onjuist was geweest. Het Hof verwees naar het kenbaarheidsvereiste in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Met andere woorden: had een belastingplichtige met een gemiddelde kennis en een gemiddeld inzicht de onjuistheid moeten onderkennen?
Zelf opletten
Het Hof achtte het aannemelijk dat de fout redelijkerwijs kenbaar had moeten zijn. Zo had het uitzendbureau zelf verzocht om de beëindiging van het eigenrisicodragerschap ZW. Daardoor had het redelijkerwijs kunnen weten dat dit een hogere premie voor twee jaar met zich meebracht. Daarnaast vermeldde de herziene beschikking Whk voor 2017 een ZW-component van 1,97%, terwijl die op de oorspronkelijke beschikking 2018 slechts 0,10% bedroeg. Dit grote verschil had de werkgever moeten opvallen. Tot slot stelde het uitzendbureau zelf dat de hogere premie aan de klanten doorbelast had kunnen worden als de oorspronkelijke beschikking correct was. Hieruit volgt dat bij de kostprijsberekening voor de tarieven in 2018 rekening moet zijn gehouden met de te lage premie, aldus het Hof. De stelling van het uitzendbureau dat zelfs de ingeschakelde accountant de fout niet had gezien, deed aan het oordeel van het Hof niets af.
Het Hof verklaarde het hoger beroep daarom ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.
Lees hier de uitspraak.



Geef een reactie