De deurbel ging. John liep naar beneden en opende de deur. Er stonden twee heren. ‘Koen Volkersma Belastingdienst en dit is mijn collega Remy de Vriessen mogen wij binnenkomen?’
‘Natuurlijk mag dat, ik had u al verwacht.’ John zag dat heren allebei netjes in pak gekleed waren en ging ze voor naar de keuken.
‘Neemt u plaats. Wilt u iets van koffie of thee?’
‘Vervelend dat wij elkaar laatst zijn misgelopen. Ik heb geen brief gezien.’
‘Nee, dat ligt waarschijnlijk ook niet aan u, er is een postzak gestolen en daarin zat waarschijnlijk ook uw brief. U treft geen enkele blaam,’ zei Koen.
Nadat John voor koffie had gezorgd, nam Remy het woord.
‘Wij zijn bezig met een onderzoek en daarbij hadden wij uw vader ook graag willen horen. Nu hij inmiddels is overleden, vroegen wij ons af of u ons misschien verder kan helpen.’
‘U heeft het over die 200.000 gulden aan contant geld dat ik in de kluis van mijn vader heb gevonden?’
De Vriessen en Volkersma keken elkaar verbaasd aan. ‘Waar heeft u het over?’
‘Nou, toen ik bezig was met afwikkelen van de nalatenschap van mijn vader, vond ik 200.000 gulden contant in zijn kluis. Ik heb er over gebeld met de Nederlandse Bank en ik ging er van uit dat die u meteen op de hoogte hebben gesteld.’
De Vriessen nam een slok van zijn koffie en barstte in hoesten uit. John begreep er niets van. Hij was ervan overtuigd dat deze mensen van de Belastingdienst voor de nalatenschap van zijn vader kwamen.
‘Wat u ons nu verteld is nieuw voor ons. Ik neem aan dat u die 200.000 gulden gewoon gaat aangeven?’
‘Dat was ik wel van plan. Maar als u mij vraagt waar die 200.000 gulden vandaan kwam, dan zou ik het ook niet weten.’
John vond het maar een merkwaardig gesprek. Waarom zouden ze anders met hem willen spreken dan over die 200.000 gulden en waar dat geld eventueel vandaan kwam. Maar de verbazing die de heren tegenover hem toonden was niet gespeeld, dat zag hij direct.
‘Sorry, voor onze reactie, maar wij werden nogal overrompeld door uw mededeling. Als u het niet erg vind willen we doorgaan met het onderwerp waarvoor we eigenlijk kwamen.’
‘Gaat u gang,’ zei John uitnodigend. Even was hij bevreesd geweest dat de heren zijn hele doopceel hadden gelicht en wilden weten wat hij de afgelopen maanden had uitgespookt. Hij had er behoorlijk van gebaald dat er zomaar twee mensen van de Belastingdienst aan zijn deur hadden gestaan, juist op het moment dat hij net terug kwam uit Luxemburg. Achteraf bezien bleek het allemaal op een misverstand te berusten, De Vriessen had hem een dag later gebeld en nieuwe afspraak met hem gemaakt.
‘Wat weet u van de werkzaamheden die u vader deed?’ wilde Volkersma weten.
‘Niet zoveel. Hij was accountant en volgens mij zat hij de hele dag met zijn neus in de boeken van anderen te snuffelen. Werk dat ik niet ambieerde, reden waarom ik ook nooit bij of voor hem ben gaan werken.’
‘U bent toch zijn oudste zoon?’ reageerde De Vriessen.
‘Dat klopt. In die hoedanigheid handel ik ook de nalatenschap af. Behalve die 200.000 gulden ben ik nog niet veel bijzonders tegengekomen.’
John vroeg of de heren nog een nieuwe kop koffie wilden. Daar hadden ze wel trek in. De Vriessen hervatte het gesprek.
‘Maar u vader overlegde nooit met u over zijn zakelijke beslommeringen?’
‘Nou ja, wel eens in algemene zin. Maar toen hij overleden was heb ik echt heel veel zaken zelf moeten uitzoeken. Ik had het wel eens met hem over zijn overlijden en wat hij daarvoor dan geregeld had. Maar hij hield die boot altijd af. ‘Ik heb het eeuwige leven,’ grapte hij dan.
De Vriessen merkte op dat hij zich kon voorstellen dat John zo’n opmerking van zijn vader vervelend vond. Maar hij wilde ook graag weten of John misschien nog aantekeningen was tegengekomen.
Natuurlijk was John die tegengekomen. Maar over het algemeen hadden die hem niets gezegd. Maar als de heren wilden, dan konden ze wel de stukken krijgen uit de kluis. Hij wist ook niet precies wat hij er mee moest. Om toegang te krijgen tot de kluis moest hij dan wel met zijn stiefmoeder overleggen. Die was namelijk niet altijd thuis.
‘Daar zijn we wel in geïnteresseerd,’ gaf de Vriessen aan. ‘Wij zullen uw stiefmoeder een brief sturen met daarin de uitnodiging voor een afspraak.’
‘Het lijkt mij beter dat ik bij die afspraak ben, want mijn stiefmoeder heeft van administratie en zo helemaal geen kaas gegeten. Sorry dat ik dat zo moet zeggen en om toegang te krijgen tot de kluis moeten we toch met ons tweeën zijn. Dat had mijn vader dan wel weer slim geregeld.’
‘Als u dan contact opneemt met uw stiefmoeder en ons daarna belt voor een definitieve afspraak, dan is dat wat mij betreft ook geen probleem,’ terwijl de Vriessen dit zei keek hij naar Volkersma. Ze maakten beiden aanstalten om weg te gaan.
‘Oh ja, voordat het ik vergeet. Zegt de naam Yourki Bouw u iets?’ vroeg Volkersma.
John keek de heren niet begrijpend aan en schudde met zijn hoofd. ‘Dat zegt me niets. Sorry dat ik u niet verder heb kunnen helpen. Mijn vader was nogal een gesloten boek als het ging om zijn accountantswerkzaamheden. Hij had het begrip geheimhouding, hoog in zijn vaandel staan. “Daar moeten we het van hebben John” was iets wat hij regelmatig voorhield aan zijn kinderen. En zoals opgemerkt, ik vrees dat hij veel geheimen mee het graf in heeft genomen. Evenwel was mijn vader een markante persoonlijkheid en zo wil ik hem ook blijven herinneren.’
De Vriessen en Volkersma bedankten John voor zijn medewerking, waarna ze de woning verlieten.
Geef een reactie