Een eigenaar van een gastouderbureau was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met een enig aandeelhouder van drie vennootschappen. Een AA heeft jarenlang de IB-aangiften voor het gastouderbureau en de vennootschappen gedaan. Het waarderen van de ondernemingen die in de gemeenschap van goederen vielen was een van zijn werkzaamheden. De accountant wordt nu onder meer verweten dat hij de opdracht om de ondernemingen die in de gemeenschap van goederen vielen te waarderen niet volgens de toepasselijke beroepsregels heeft vastgelegd en achteraf bezien niet had mogen aanvaarden.
Naast dat de accountant wordt verweten dat hij de opdracht om de ondernemingen die in de gemeenschap van goederen vielen te waarderen niet volgens de toepasselijke beroepsregels heeft vastgelegd en achteraf bezien niet had mogen aanvaarden, krijgt hij ook het verwijt dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft door:
- de conceptwaarderingen en de overige posten van de verdeelstaat met de ex-echtgenoten te bespreken, terwijl bijvoorbeeld zijn conceptwaarderingen nog steeds niet beoordeeld waren door de waarderingsspecialist op zijn kantoor;
- in zijn mail waarin hij de verdeelstaat toestuurde aan de ex-echtgenoten, noch op die verdeelstaat te vermelden dat het om een concept ging, noch in de mail zelf te vermelden, dat het om een concept ging, waarvan in ieder geval de gegevens (nog) niet geschikt waren om als grondslag voor een verdeling van het gezamenlijke vermogen te gebruiken;
- naar aanleiding van het eenzijdige verzoek daartoe van de zijde van de ex-man, in de wetenschap dat zijn concept verdeelstaat gebruikt werd voor een convenant, op 21 mei 2014 de waardebepalingen van de ondernemingen, zonder enig voorbehoud of vermelding dat het concepten betrof, aan de ex-echtgenoten te sturen.
Ook wordt de accountant door de eigenaar van het gastouderbureau verweten dat de door hem verstrekte verdeelstaat en in het bijzonder de waardering van het gastouderbureau een deugdelijke grondslag missen.
Gronden van de beslissing
De Accountantskamer stelt vast dat de werkzaamheden van de accountant mede behelsden het waarderen van de ondernemingen die in de gemeenschap van goederen vielen. Deze moeten dan ook worden beschouwd als adviesdiensten met betrekking tot een voorgenomen transactie zoals bedoeld in NVCOS 5500N. Daaruit volgt volgens de rechter dat overeenstemming bereikt moet worden met de opdrachtgever over de doelstelling van de werkzaamheden en de opdrachtvoorwaarden en dat die overeenstemming schriftelijk moet worden vastgelegd. Tot die opdrachtbevestiging behoort ook een mededeling over de mate van zekerheid die ontleend kan worden aan de uitkomst van de werkzaamheden. Naar het oordeel van de Accountantskamer kan de mail waarin de accountant de verdeelstaat toestuurde aan de ex-echtgenoten niet als een opdrachtbevestiging in de zin van NVCOS 5500N worden beschouwd. Het feit dat de werkzaamheden uiteindelijk beperkt zijn gebleven “tot het doorspreken van de waarderingsmethodiek en het uitwerken van scenario’s” en als zodanig zijn gefactureerd, levert geen grond op de AA ontslagen te achten van de hier aan de orde zijnde verplichting.
De Accountantskamer schrijft verder in de uitspraak: ‘Om een opdrachtbevestiging te kunnen sturen hoefde er ook niet, zoals de accountant kennelijk meent, overeenstemming te bestaan over de te hanteren waarderingsmethode.’ Volgens de rechter leveren de vastgestelde verzuimen een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid dat volgens artikel 13 van de VGBA ook inhoudt dat de accountant de bij een professionele dienst relevante wet- en regelgeving toepast, zodat de klacht met betrekking tot de opdracht om de ondernemingen die in de gemeenschap van goederen vielen te waarderen in zoverre gegrond moet worden verklaard.
Voor het oordeel dat de accountant niet beschikte over de vereiste deskundigheid om de opdracht uit te voeren, heeft de Accountantskamer te weinig aanknopingspunten gevonden. Dit klachtonderdeel wordt dan ook ongegrond verklaard.
Conceptberekeningen
De tweede klacht betreft de klacht dat de accountant bij het bespreken en het toesturen van de berekeningen en de verdeelstaat onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat het om conceptberekeningen ging, die daarom niet als basis voor een te sluiten convenant konden dienen en daarvoor dan ook niet gebruikt mochten worden. De accountant heeft als verweer aangevoerd dat het voor de ex-echtgenoten voldoende duidelijk was dat zijn waarderingen en berekeningen indicatief van aard waren. Hij heeft tevens benadrukt dat hij de verdeelstaat niet heeft opgesteld en niet betrokken is geweest bij het opstellen van het convenant en evenmin bij de afspraken over de verdeling die de ex-echtgenoten hebben gemaakt.
De Accountantskamer stelt allereerst vast dat de accountant in geen enkel stuk dat hij heeft toegezonden, en in geen enkele begeleidende e-mail duidelijk heeft gemaakt dat het om indicatieve waarderingen en conceptberekeningen ging. Dat kon wel van hem worden gevergd aangezien een opdrachtgever of een gebruiker, die op de hoogte wordt gebracht van de uitkomst van verrichte werkzaamheden, in staat moet worden gesteld de aard van die werkzaamheden te beoordelen. Nu de accountant de ex-echtgenoten telkens schriftelijk in kennis heeft gesteld van de uitkomsten van zijn werkzaamheden, had van hem gevergd kunnen worden dat hij eveneens schriftelijk duidelijk had gemaakt dat het om indicatieve waarderingen en conceptberekeningen ging, en kon hij niet volstaan met mondelinge mededelingen van die strekking. De noodzaak om de hiervoor bedoelde duidelijkheid te verschaffen was des te meer aanwezig toen de AA uit een e-mail kon opmaken dat de waardebepalingen die hij had gemaakt, zouden worden gebruikt bij en als bijlage worden toegevoegd aan een te ondertekenen convenant. Zeker bij het toesturen van deze waardebepalingen had de accountant volgens de Accountantskamer daarom expliciet moeten vermelden dat de waardebepalingen indicatief waren en dat daaraan, zoals is voorgeschreven voor een uit te brengen rapport met betrekking tot een adviesdienst in de zin van NVCOS 5500N, geen assurance kon worden ontleend. Op de zitting heeft de accountant bevestigd dat hij zich bij het toesturen realiseerde dat de waardebepalingen nog verder uitgewerkt dienden te worden, terwijl hij voorts wist dat de waardebepalingen gebruikt zouden worden bij het op dezelfde dag te sluiten convenant. Gezien het vorenstaande verklaart de Accountantskamer deze klacht gegrond.
Dat de verdeelstaten door de accountant zijn opgesteld is niet aannemelijk geworden. In zoverre is dat klachtonderdeel daarom ongegrond.
Wat betreft de onderbouwing van het laatste klachtonderdeel stelt de Accountantskamer vast dat, zoals eerder genoemd, niet aannemelijk is geworden dat de accountant de opsteller is van de vermelde verdeelstaten. Hieruit volgt naar het oordeel van de Accountantskamer dat dit klachtonderdeel reeds hierom in zoverre ongegrond is.
Eisen rapport
De Accountantskamer wijst erop dat ingevolge de NVCOS 5500N een uit te brengen rapport altijd dient te voldoen aan de in de VGBA opgenomen regelgeving en daarmee ook aan de eisen die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Dat geldt onverkort als kennis wordt gegeven (zoals de accountant naar zijn zeggen heeft gedaan) van indicatieve waarderingen van ondernemingen die stoelen op conceptberekeningen. Dat houdt concreet in dat, als er meer methoden bestaan om een onderneming te waarderen, op heldere wijze uiteen wordt gezet welke methode is gehanteerd en waarom voor een bepaalde methode is gekozen, hoe een (concept)berekening tot stand is gekomen en welke gegevens daarbij in aanmerking zijn genomen en welke aannames daarbij zijn gehanteerd. Als er voor een voldragen waardering en berekening nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet dat uiteraard vermeld worden. De Accountantskamer stelt vervolgens vast dat de weergegeven berekeningen en waardebepalingen nog niet het begin van een toelichting zoals hiervoor bedoeld bevatten. Daargelaten het antwoord op de vraag of de waarderingen juist zijn, komt de Accountantskamer reeds hierom tot het oordeel dat de klacht op dit onderdeel gegrond is.
Maatregel
Volgens de Accountantskamer heeft de accountant meerdere malen in strijd gehandeld met een voor hem geldend fundamenteel beginsel en valt niet uit te sluiten dat de eigenaar van het gastouderbureau nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop de AA invulling heeft gegeven aan de opdracht. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden.
Geef een reactie