Hof Den Haag heeft bevestigd dat de wetgever zijn ruime bevoegdheid niet te buiten is gegaan door het lage tarief en de hoge vrijstelling voor de partner in de erfbelasting niet toe te kennen aan andere familieleden.
Een zus van een overleden man ging in beroep tegen de aanslag erfbelasting. Zij voelde zich gediscrimineerd omdat zij over haar legaat tegen een hoger tarief werd belast dan de weduwe van haar broer. Bovendien is de vrijstelling voor partners veel hoger dan de vrijstelling voor anderen. Rechtbank Den Haag oordeelde al dat dit onderscheid geen verboden discriminatie was. In hoger beroep heeft het Hof het oordeel van de rechtbank bevestigd en nader toegelicht.
Verzorgingsgedachte
De partnervrijstelling voor de erfbelasting is gebaseerd op de verzorgingsgedachte en verplichting dan wel de natuurlijke verbintenis die gehuwden en partners ten opzichte van elkaar hebben. Het lage tarief voor partners heeft dezelfde achtergrond. Bovendien meende de wetgever dat naarmate de verwantschap verder is verwijderd, het verwachtingspatroon afneemt. Hierdoor krijgt een erfrechtelijke verkrijging meer het karakter van een ‘buitenkans’, wat een hogere heffing rechtvaardigt. Het hof vond dit een geldige reden om onderscheid te maken tussen partners en zussen. Bovendien was het niet zo dat de belastingdruk was verschoven van de weduwe naar de zus. De erfbelasting wordt immers per persoon bepaald.
Belachelijk dat de zus tegen de aanslag bezwaar maakte. Als zij een adviseur in de arm heeft genomen, dan is die ook al niet goed op de hoogte van de wetgeving.
Kan wettelijk wel geen speld tussen te krijgen zijn, het rechtvaardigheidsgevoel van betrokken personen is vaak gekwetst. De argumentatie van het hof is er een van likmevestje.