Een accountant die als buitengewoon opsporingsambtenaar onderzoek deed voor het Openbaar Ministerie, nam vermoedens van bedrieglijke bankbreuk op in een proces verbaal van verdenking, terwijl zij wist of kon weten dat daar geen grond voor was. Zij kwam er af zonder maatregel, omdat de tuchtrechter vond dat zij in het kader van de uitoefening van haar werk een strafrechtelijk standpunt in mocht nemen.
‘De aard van de gewraakte opsporingswerkzaamheden brengt met zich dat betrokkene een grote mate van vrijheid moet hebben om een redelijk vermoeden van een strafbaar handelen van een verdachte te formuleren en te onderbouwen, zeker nu, zoals in dit geval, het opgestelde proces-verbaal juist diende om nader onderzoek naar het vermoedelijke strafbare feit in te stellen’, aldus de Accountantskamer. ‘Gezien de positie van de accountant als opsporingsambtenaar, en mede gezien het eigen systeem van rechtswaarborgen in de strafwetgeving die een verdachte toekomen, is de Accountantskamer van oordeel dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door de accountant/opsporingsambtenaar in zijn beroepsmatige gedragingen al dan niet in rechte innemen van een strafrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te fundamentele beginselen van integriteit’, aldus de uitspraak.
Dubbele huurmoord
De tuchtrechtszaak vormde de nasleep van een geruchtmakende strafzaak. Klager in de tuchtzaak, de Amsterdamse zakenman en bloemenhandelaar Allard B., werd in de strafzaak eerder vrijgesproken van het uitlokken van een dubbele huurmoord op twee Keniaanse zakenpartners, het bloemenkwekersechtpaar Manji. Hij zou volgens het OM de huurmoord op de beoogde slachtoffers hebben getracht uit te lokken vanwege een conflict met hen over de gemeenschappelijke joint-venture en bloemenkwekerij Carzan. B. bezit daarin 50% van de aandelen, De Manji’s de andere helft. Door de Manji’s te laten vermoorden zou het zakelijke geschil in het voordeel van B. worden beslecht, redeneerde het OM, dat evenwel onvoldoende bewijs leverde voor het mede-beramen van de huurmoord.
Kerstboomstructuur
Investeerder B. had een kerstboomstructuur van BV’s opgetuigd, met onder meer BFI, een bloemenimportbedrijf dat producten kocht in Kenia. In de meeste BV’s was B. feitelijk leidinggevende. BFI had schulden bij de Belastingdienst, de bank en andere BV’s. Bij twee andere BV’s had BFI achtergestelde leningen. Ook stond B. aan het hoofd van een Luxemburgse vennootschap PFS, met de twee broers De R. als 50% aandeelhouders. Tijdens taps van gesprekken tussen de gebroeders De R. en B. kwam het OM tot het vermoeden dat Allard B. bezig was geld uit een aandelenverkoop weg te sluizen met het oogmerk zijn eigen BV’s te bevoordelen en andere schuldeisers te benadelen. Volgens klager behoorde het bedrag van €2,8 miljoen uit de aandelenverkoop, niet toe aan BFI maar aan de Luxemburgse vennootschap PFS. Doordat de verkoopopbrengst geen deel uitmaakt van het vermogen van BFI, werd niet voldaan aan de criteria van bedrieglijke bankbreuk. Dat had de accountant moeten weten.
Rechtshulpverzoek
Door tegen beter weten in vast te houden aan de verdenking van bedrieglijke bankbreuk en mee te werken aan een rechtshulpverzoek aan Kenia waar dit in stond, heeft de accountant volgens B. inbreuk gemaakt op de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid, zorgvuldigheid, en objectiviteit. De Accountantskamer stelde echter vast dat rechtshulpverzoek is opgesteld door de parketsecretaris onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. De accountant had part noch deel aan de totstandkoming van het verzoek, vond de tuchtrechter. Gelet hierop kan zij daarvoor dan ook niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. De klacht van B. werd in al haar onderdelen ongegrond verklaard
Zaak nummer 17/1051.
Geef een reactie