Een echtpaar heeft met succes een aanslag van de Belastingdienst wegens onzakelijkheid van een lening aangevochten. Dat het een ongebruikelijke lening is, wil nog niet zeggen dat het ook een onzakelijke lening is, oordeelt de rechtbank.
Een echtpaar met een gezamenlijk architectenbureau verstrekt in 2003 een lening van € 450.000 aan hun schoondochter. Die leent het bedrag vervolgens aan de zoon. Over rente en aflossing worden later afspraken gemaakt, aldus de leenovereenkomst. Maar die afspraken blijven uit. Om de lening te kunnen verstrekken, heeft het echtpaar twee hypotheken genomen op de eigen woning, voor in totaal € 335.000. De rest is van de spaarrekening en het ondernemingsvermogen betaald.
Negatief eigen vermogen
De zoon steekt de lening in een BV waarin hij een belang heeft. Die BV is weer dochter van een concern dat in 2003 een negatief eigen vermogen noteert van bijna een miljoen. Een accountantskantoor voorziet voor 2007 echter een winst van een kleine vier ton. Tussen 2003 en 2005 worden door het concern diverse activiteiten verkocht, waaronder de activiteiten van de BV.
Toch afspraken
In 2006 worden afspraken gemaakt over aflossing en rentebetaling voor de lening. Er wordt ook een overlijdensrisicoverzekering gesloten. Gedurende de jaren erna ontstaat er een achterstand in de betaling van de rente. Het uitlenende echtpaar neemt de vordering tot en met het jaar 2011 op in de berekening van het box 3-inkomen.
Onzakelijk of niet?
Voor 2012 en 2013 legt de Belastingdienst het echtpaar aanslagen op. Daartegen wordt bezwaar gemaakt. Voor de rechtbank komt de vraag of er sprake is van een onzakelijke lening. Dat is niet het geval, vindt het echtpaar: op het moment van de leningverstrekking bestond de gegronde verwachting dat de rente en aflossing tijdig zouden worden ontvangen. Volgens de Belastingdienst is de lening onzakelijk, zodat het debiteurenrisico zich in de privésfeer bevindt. Dat blijkt uit de maatschappelijk ongebruikelijke terbeschikkingstelling en uit het samenstel van handelingen en voorwaarden waaronder de lening tot stand is gekomen.
Risico dat een ander niet neemt
De rechter overweegt dat bij het verstrekken van een onzakelijke geldlening een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. “Behoudens bijzondere omstandigheden moet er dan van worden uitgegaan dat de geldverstrekker dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van de gelieerde vennootschap in de hoedanigheid van aandeelhouder te dienen.”
Een verlies op een dergelijke onzakelijke lening kan niet ten laste van het resultaat worden gebracht.
Geen onderbouwing
De rechtbank oordeelt dat een maatschappelijk ongebruikelijke lening niet per definitie ook een onzakelijke lening is. Dat meent de fiscus af te leiden uit een arrest van de Hoge Raad. Maar volgens de rechter gaat het in die uitspraak om de mogelijkheid dat een maatschappelijk ongebruikelijk samenstel van handelingen kan bestaan uit onderdelen die op zichzelf beschouwd niet onzakelijk zijn. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst niet onderbouwd hoe de veronderstelde onzakelijkheid van de onderdelen steeds zou volgen uit de maatschappelijke ongebruikelijkheid van het samenstel.
Dat er sprake is van ongebruikelijke voorwaarden en slechte financiële omstandigheden wil nog niet zeggen dat geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden.
Geef een reactie