Een AA die ongeveer 44.000 euro leende en ook nog eens geld voorschoot aan een klant met financiële problemen heeft daarmee een als ernstig aan te merken schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit begaan, oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De Accountantskamer heeft volgens het College eerder terecht en op goede gronden uitgesproken dat het voor grote bedragen verstrekken van leningen in privé en de daardoor ontstane band tussen de AA en de klant een bedreiging voor het zich houden aan het beginsel van objectiviteit vormden.
Het hoger beroep van de AA is weliswaar deels gegrond omdat de Accountantskamer volgens het College deels buiten de klacht is getreden, maar de schending van het beginsel van objectiviteit en de opgelegde maatregel van berisping blijven in stand.
Faillissement Riako
De AA was in dienst bij een accountantskantoor en was sinds 2012 accountant van de bedrijven Riako Compressoren BV en Ricon. Tot 19 december 2014 was Ricon enig aandeelhouder in het kapitaal van Riako, een onderneming die zich bezighield met de handel in en het uitvoeren van reparaties aan compressoren. Aquapro kocht op 19 december 2014 75% van de aandelen van Riako. Met dat bedrijf ging het echter bepaald niet goed, want op 15 maart 2016 volgde een faillissement.
Accountantskamer
Aquapro diende vervolgens een klacht in bij de Accountantskamer tegen de AA. Die kreeg door de tuchtrechter een berisping opgelegd omdat hij 44.000 euro had geleend aan Riako toen het bedrijf in financiële problemen verkeerde. Ook schoot hij enkele bedragen voor, waaronder de kosten van bezoeken aan voetbalwedstrijden. De Accountantskamer rekende het de AA aan dat hij niet alleen zijn beoordeling van een door hem gesignaleerde bedreiging voor de naleving van het fundamentele beginsel van objectiviteit en de genomen maatregel niet vastgelegde, maar zelfs werkzaamheden is blijven verrichten. Daarnaast sprak de AA zich jegens Aquapro niet duidelijk over zijn rol uit en legde hij daarvan evenmin iets vast. Ook gaf de AA ter zitting geen blijk van enig inzicht in het verwijtbare karakter van zijn handelen, sprak de Accountantskamer uit.
Hoger beroep
Zowel Aquapro als de AA stelden hoger beroep in tegen de uitspraak van de tuchtrechter. Het hoger beroep van Aquapro was gericht tegen de (gedeeltelijke) ongegrondverklaring van de klachtonderdelen waarin de AA werd beschuldigd van:
– betrokkenheid bij het opmaken en verstrekken van onjuiste, onvolledige en/of misleidende informatie aan Aquapro in het kader van de overname van Riako;
– het opstellen van onjuiste balansen van Riako en het verstrekken daarvan aan Aquapro;
– het instrueren van een ander om de jaarrekening 2011 van Riako te deponeren en te antedateren;
– het ten onrechte aan een schuldeiser meedelen dat er niets zou worden afgelost op de bankschulden en het sturen van een koopovereenkomst aan ABN Amro waarbij hij ten onrechte geen actie ondernam nadat hij had geconstateerd dat een handtekening op die koopovereenkomst was vervalst;
– het negeren van fraudesignalen en op de hoogte zijn van fraude bij Riako;
– het niet goed uitvoeren van de samenstellingswerkzaamheden en onvoldoende zorgvuldig en kritisch zijn.
Het hoger beroep van de AA was gericht tegen de (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de eerste drie hierboven genoemde klachtonderdelen.
Accountantskamer buiten klacht getreden
De klachten van Aquapro worden in alle onderdelen ongegrond verklaard. Die van de AA wordt op een klein onderdeel gegrond verklaard. Het College is namelijk van oordeel dat de Accountantskamer bij klachtonderdelen over onjuistheden in stukken en de rol die de AA daarbij speelde buiten de klacht is getreden. Anders dan de Accountantskamer, leest het College in de klacht niet terug dat de AA onduidelijk zou zijn geweest over zijn rol en dat hij Aquapro niet zou hebben gewezen op de eigen onderzoeksplicht. Uit het verweerschrift in eerste aanleg en het proces-verbaal van de zitting bij de Accountantskamer, leidt het College wel af dat er naar aanleiding van het gevoerde verweer een discussie is ontstaan over de vraag of de AA duidelijk was over zijn rol en of hij Aquapro heeft gewezen op hun onderzoeksplicht. Die discussie betekent echter niet dat deze elementen liggen besloten in de klacht.
AA: geen schending objectiviteit
Als tweede grief voerde de AA aan dat de Accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld dat hij het beginsel van objectiviteit heeft geschonden. De AA betoogde dat hij weliswaar vanuit zijn persoonlijke werkmaatschappij een bedrag van € 50.000 aan de Riako-groep leende, maar dat had een reden. In 2014 had zijn werkgever namelijk een fout gemaakt bij een faillissementsaanvraag van Riako Zuidoost, waardoor het faillissement tegen de verwachting in werd uitgesproken. Riako Zuidoost kwam in acute betalingsproblemen. Om verdere problemen te voorkomen nam de AA de noodzakelijke betalingen voor zijn rekening. De fout lag immers bij het accountantskantoor. De AA zag in de verstrekte lening niet direct een bedreiging voor zijn objectiviteit, maar om een potentiële bedreiging voor zijn objectiviteit bij voorbaat te mitigeren, leek het hem verstandig om de accountantswerkzaamheden over te dragen. De overdracht van de werkzaamheden is per e-mail, gericht aan de nieuwe accountant, vastgelegd.
Er was volgens de AA ook geen reden waarom hij de betrokken vennootschappen niet langer als adviseur bij kon staan rondom de overname. De AA had geen financieel voordeel bij een verkoop, maar hij wilde de klant ook niet in de kou laten staan op dit cruciale moment. De rol van de AA in de overname was volgens hemzelf zeer beperkt. Ook de openstaande vorderingen van zijn accountantskantoor op de klant vormden, ondanks dat het om een omvangrijke vordering van
in totaal € 99.000,- ging, geen reden om de werkzaamheden voor de klant en zijn vennootschappen te beëindigen. Het betroffen vorderingen op vennootschappen die niets met de overname te maken hadden. De druk vanuit het accountantskantoor op hem was bovendien niet bijzonder groot in vergelijking tot andere dossiers en het is vrij gebruikelijk om een klant over dit soort dingen aan te schrijven en te proberen een betalingsregeling overeen te komen, stelde de AA.
Het gegeven dat hij eenmalig en bij hoge uitzondering een toegangskaart voor een bijzondere voetbalwedstrijd aan de klant verkocht, waarover hij via een kennis de beschikking had gekregen, vormde volgens de AA evenmin een bedreiging voor de objectiviteit. Het ging om een beperkt bedrag, dat was terugbetaald op het moment van de overname.
Oordeel CBb over schending objectiviteit
Het betoog van de AA over de schending van de objectiviteit slaagt niet. Het College is van oordeel dat de Accountantskamer terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de AA het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft geschonden. Het voor grote bedragen verstrekken van leningen in privé en de daardoor ontstane band tussen de AA en de klant vormden een bedreiging voor het zich houden aan het beginsel van objectiviteit. In de door de AA genoemde reden voor het verstrekken van de lening, namelijk de gemaakte fout door het accountantskantoor, ziet het College geen grond hierover anders te oordelen. Onduidelijk is namelijk waarom de AA een lening in privé zou verstrekken, als sprake is van een fout van het kantoor waarvoor hij werkzaam is. De AA heeft deze bedreiging niet onderkend en niet vastgelegd in zijn dossier. Ook het aanzienlijke bedrag aan openstaande vorderingen van het accountantskantoor op de klant vormde een bedreiging voor het beginsel van objectiviteit. De accountantskamer heeft daarbij terecht gewicht toegekend aan de mailwisseling in het dossier, waaruit blijkt dat het accountantskantoor druk uitoefende op de AA ten aanzien van deze openstaande vorderingen. Voor zover de AA heeft gesteld dat hij voldoende maatregelen heeft genomen door zijn werkzaamheden over te dragen aan een nieuwe accountant en dit te bevestigen met de e-mail van 2 december 2014, volgt het College hem daarin niet. Het verzenden van deze e-mail kan niet worden aangemerkt als het vastleggen van een (potentiële) bedreiging en de daarvoor genomen maatregel in zijn dossier, zoals bedoeld in artikel 21, derde lid, van de VGBA. De Accountantskamer heeft in haar oordeel ook terecht meegewogen dat de AA zijn werkzaamheden voor de klant heeft voortgezet (in de hoedanigheid van adviseur), ondanks de bestaande bedreiging voor het fundamentele beginsel van objectiviteit. Het betoog van de AA in hoger beroep, dat hij voldoende afstand tot de klant bewaarde en om die reden zijn werkzaamheden kon voortzetten, is naar het oordeel van het College onvoldoende aannemelijk gemaakt. De grief slaagt niet.
Als laatste grief voert de AA aan dat de opgelegde maatregel van berisping te zwaar is. Voor zover hij laakbaar heeft gehandeld door zijn werkzaamheden te blijven uitvoeren voor de klant en zijn vennootschappen, is dat met goede intenties gedaan. De AA heeft de Riako-groep met de privé leningen willen behoeden voor faillissement, de klant willen bijstaan op het belangrijke moment van de overname en, voor zover er een bedreiging was voor zijn objectiviteit, zijn accountantswerkzaamheden beëindigd. Uit niets blijkt dat de AA zich ongepast heeft laten beïnvloeden, betoogt hij zelf. De opgelegde maatregel is dan ook te zwaar. Anders dan de Accountantskamer oordeelt is de bedreiging wel degelijk vastgelegd. Bovendien is de Accountantskamer deels buiten de klacht getreden. Tot slot voert de AA aan dat de Accountantskamer ten onrechte heeft laten meewegen dat de AA geen blijk heeft gegeven van inzicht in het verwijtbare karakter van zijn handelen. De AA had het recht verweer te voeren tegen de klacht.
Het College volgt de AA niet in dit betoog. Dat de Accountantskamer enkele klachtonderdelen ten onrechte (gedeeltelijk) gegrond heeft verklaard doet niet af aan de als ernstig aan te merken schending van het fundamentele beginsel van objectiviteit. De AA heeft de ontstane bedreiging niet onderkend, niet vastgelegd in zijn dossier en is, ondanks de bedreiging, doorgegaan met het verrichten van werkzaamheden voor de klant en zijn vennootschappen. Dat hij dit met goede intenties heeft gedaan, doet aan het voorgaande niet af. Het College is van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is.
Geef een reactie