Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) ziet geen aanleiding om aan een frauderende (voormalige) AA een minder zware maatregel op te leggen dan de doorhaling van drie maanden die hij vorig jaar door de Accountantskamer kreeg opgelegd.
Celstraf
De AA werkte als zelfstandig accountant voor zorginstelling Vivence. Eind 2017 kreeg hij een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan zes voorwaardelijk, door de rechtbank Rotterdam vanwege zijn betrokkenheid bij door Vivence gepleegde valsheid in geschrifte. Daartegen ging de accountant in hoger beroep.
Doorhaling
De Accountantskamer legde hem vervolgens halverwege 2018 een doorhaling van drie maanden op vanwege schending van de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit als bedoeld in de artikelen 6 en 4 van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountant (VGBA). De AA erkende dat hij na een kwaliteitstoetsing van de Raad voor Toezicht twee, geantedateerde bespreekverslagen heeft opgesteld en een eerder opgemaakte en gedateerde checklist afronding jaarrekening heeft aangepast en deze documenten toen heeft toegevoegd aan het toetsingsdossier. De AA verzweeg de aanpassingen. Dat gedrag kon volgens de Accountantskamer worden aangemerkt als een oneerlijk en onoprecht optreden in zijn beroepsmatige betrekkingen. Daarmee bracht hij volgens de tuchtrechter ook willens en wetens het accountantsberoep in diskrediet. Per 1 september 2018 liet hij zich uitschrijven als accountant uit het accountantsregister.
Hoger beroep: zwaarte maatregel
In hoger beroep bij het CBb kwam de voormalige AA niet op tegen het oordeel van de Accountantskamer ten aanzien van de gegrondheid van de klacht en de schending van de fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit. Het hoger beroep richtte zich uitsluitend tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel.
Daarbij voerde hij onder andere aan dat de Accountantskamer ten onrechte heeft overwogen, of gesuggereerd, dat hij met het gewraakte handelen uitsluitend zichzelf heeft willen bevoordelen. De Accountantskamer gaf hier volgens hem een te beperkte invulling aan hetgeen de AA voor ogen stond toen hij de gewraakte handelingen verrichtte. Zoals hij ook ter zitting bij de Accountantskamer heeft verklaard dacht hij daarbij onder meer aan de verantwoordelijkheid voor zijn kantoor in de situatie van een inspectie, een achterliggende strafzaak, negen personeelsleden en zorg voor de klanten van het kantoor. Naar de mening van de AA is dit ruimere oogmerk een omstandigheid die de Accountantskamer ten onrechte niet heeft betrokken bij het bepalen van de zwaarte van de maatregel. Daarnaast is hij van mening dat de Accountantskamer bij de bepaling van de zwaarte van de maatregel de volgende door hem aangevoerde omstandigheden onvoldoende heeft meegewogen:
– Door het strafrechtelijk onderzoek stond hij onder een zeer grote druk.
– Een dossier kwam tijdens de toetsing ter sprake terwijl de kwestie met betrekking tot dat dossier daarin niet zou worden betrokken.
– Beide toetsers hebben hem het gevoel gegeven te twijfelen aan de juistheid van zijn antwoorden.
– Een toetser heeft appellant aan het einde van de eerste toetsingsdag onvoldoende tijd gegeven om zijn aantekeningen ten aanzien van ontbrekende documenten terug te vinden.
– De wijze waarop de AA heeft gehandeld, nadat de toetsers aangaven dat er mogelijk stukken aan het dossier waren toegevoegd, tot aan de uitschrijving als accountant uit het accountantsregister.
Tot slot voerde de AA aan dat hij het onbegrijpelijk vindt dat hij een schorsing van drie maanden opgelegd krijgt, terwijl de Accountantskamer drie maanden later slechts een berisping oplegt aan een accountant die ten behoeve van een aangekondigd boekenonderzoek van de Belastingdienst factuurspecificaties heeft aangepast met als doel om de werkelijke werkzaamheden van het kantoor ten behoeve van de cliënt verborgen te houden voor de fiscus (zie de uitspraak van 17 september 2018, ECLI:NL:TACAKN:2018:66).
Uitspraak Cbb
Het College acht de handelwijze die heeft geleid tot schending van het fundamentele beginselen van professionaliteit en integriteit ernstig. Met de Accountantskamer is het College van oordeel dat de AA door het onderzoek van de NBA te frustreren en de uitkomst daarvan door manipulaties in het controle dossier ten voordele van zich zelf te beïnvloeden willens en wetens het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht. Naar het oordeel van het College is de door de Accountantskamer op grond deze verwijten opgelegde maatregel van tijdelijke doorhaling in de registers voor de duur van drie maanden passend en geboden te achten. Hierbij houdt het College, evenals de Accountantskamer, rekening met het feit dat de AA niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en de werkzaamheden, welke door hem achteraf en geantedateerd in zijn controledossier gerelateerd werden, op zich wel had verricht. Het College neemt verder nog in aanmerking dat de AA vrij snel (bij e-mail van 26 augustus 2016) excuses heeft gemaakt voor deze naar aanleiding van de toetsing ontstane situatie.
Bevoordeling
De stelling van de AA dat de Accountantskamer ten onrechte heeft overwogen c.q. gesuggereerd dat hij met het gewraakte handelen uitsluitend zichzelf heeft willen bevoordelen, berust op een onjuiste lezing van de bestreden tuchtuitspraak. De Accountantskamer heeft immers niet overwogen dat de AA uitsluitend ten voordele van zichzelf heeft gehandeld. Dat hij in ieder geval mede ten voordele van zichzelf de uitkomst van de toetsing heeft willen beïnvloeden, zoals de Accountantskamer heeft overwogen, wordt door de AA niet betwist. Daarbij komt dat het ging om een kwaliteitstoetsing van een accountantskantoor waar de AA eigenaar van was, zodat niet aannemelijk is dat hij bij het gewraakte handelen louter belangen van derden voor ogen had.
Doorhaling
In de door de AA overige aangevoerde omstandigheden ziet het College, nog daargelaten of de aan genoemde omstandigheden ten grondslag liggende stellingen juist zijn, geen aanleiding een minder zware maatregel op te leggen. Deze omstandigheden kunnen niet afdoen aan de ernst en mate van verwijtbaarheid van de door de Accountantskamer vastgestelde schendingen door de AA van de fundamentele beginselen van professionaliteit en integriteit. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de AA zijn accountantskantoor per 1 oktober 2017 heeft verkocht, zich heeft teruggetrokken uit de audit- en samenstelpraktijk en zich per 1 september 2018 heeft laten uitschrijven als accountant. Ook de verwijzing naar de uitspraak van de Accountantskamer van 17 september 2018 kan hem niet baten. Deze uitspraak betreft geen vergelijkbare zaak, omdat in die tuchtrechtelijke procedure de opgelegde maatregel niet zag op gedragingen in het kader van een periodieke toetsing. Bovendien was de accountant in die zaak – anders dan de voormalige AA – reeds strafrechtelijk veroordeeld voor de tuchtrechtelijk verweten gedraging, welke omstandigheid mede leidde tot een matiging van de maatregel.
Geef een reactie