De Hoge Raad oordeelt vrijdag dat de eis van goed werkgeverschap meebrengt dat een werkgever een werknemer niet in een slapend dienstverband mag houden om de betaling van de transitievergoeding te ontlopen. Ook het argument dat werkgevers op hoge kosten worden gejaagd gaat niet meer op. Dat oordeel ligt in lijn met een advies dat advocaat-generaal Ruth de Bock in september gaf.
De rechtbank Limburg had prejudiciële vragen gesteld over de vraag of, en zo ja onder welke omstandigheden, een werkgever als goed werkgever akkoord moet gaan met het voorstel van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer tot beëindiging van het slapende dienstverband, onder betaling van de wettelijke transitievergoeding. De zaak in Limburg draait om een werknemer die door zijn werkgever in een slapend dienstverband wordt gehouden en dus geen loon meer ontvangt. De werknemer eist van zijn werkgever schadevergoeding, omdat de werkgever niet bereid is om het slapende dienstverband te beëindigen, onder betaling van een transitievergoeding.
Geen hoge kosten, strijdigheid met goed werkgeverschap
De Hoge Raad spreekt nu uit dat het argument dat een werkgever op hoge kosten wordt gejaagd niet meer opgaat sinds er een wet is waarin is geregeld dat werkgevers door het UWV worden gecompenseerd voor betaling van de transitievergoeding aan een langdurig arbeidsongeschikte werknemer. Bovendien is duidelijk dat de wetgever af wil van de slapende dienstverbanden. Op grond daarvan brengt de eis van goed werkgeverschap mee dat een werkgever een werknemer niet in een slapend dienstverband mag houden om de betaling van de transitievergoeding te ontlopen.
Verplichting tot beëindiging, uitzondering mogelijk
Op de werkgever rust dus de verplichting om op verzoek van de arbeidsongeschikte werknemer het slapende dienstverband te beëindigen, met betaling van een bedrag ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Dit kan anders zijn als de werkgever gerechtvaardigde belangen heeft om de arbeidsongeschikte werknemer toch in dienst te houden, bijvoorbeeld als er een reëel uitzicht is op re-integratie.
De rechtbank Limburg zal de zaak nu voortzetten en in haar uitspraak rekening houden met de antwoorden van de Hoge Raad. Ook andere rechters die in vergelijkbare zaken moeten beslissen, zullen de antwoorden van de Hoge Raad erbij betrekken.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2019:1734
Geef een reactie