Mag het Bureau Financieel Toezicht een tuchtklacht indienen wegens schending van de Wwft? Die vraag over de reikwijdte van het BFT-toezicht stond onlangs centraal in een door het BFT aangespannen zaak bij het Gerechtshof Amsterdam.
Naar aanleiding van een melding van de Belastingdienst op grond van artikel 111c Wet op het notarisambt (Wna) deed het BFT onderzoek naar enkele dossiers van een notaris. De notaris maakte uiteindelijk – na hierop te zijn gewezen door het BFT – melding gemaakt van een ongebruikelijke transactie bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU) met betrekking tot een aandelenoverdracht.
Tuchtklacht
Het BFT diende een klacht in bij de kamer voor het notariaat en verweet de notaris schending van de onderzoeksplicht en de weigeringsplicht/opschortingsplicht, het achterwege laten van (verscherpt) cliëntenonderzoek en overtreding van de meldingsplicht. De kamer verklaarde de klachten over het cliëntenonderzoek en de meldingsplicht niet‑ontvankelijk en de andere klachten gegrond. De notaris kreeg een berisping opgelegd, maar het BFT ging in hoger beroep.
Hof: BFT ontvankelijk
Bij het hof vocht het BFT de niet-ontvankelijkverklaring aan. Met succes, blijkt nu. Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat het BFT ontvankelijk is in de betreffende klachtonderdelen:
‘Een schending van de Wwft in het algemeen – dus niet alleen onder bijzondere omstandigheden zoals de kamer van oordeel is – valt naar het oordeel van het hof onder de tuchtnorm van artikel 93 Wna en wordt derhalve niet uitsluitend gesanctioneerd op grond van de sanctiebepalingen uit de Wwft. Op het moment dat een notaris zijn diensten verleent, wordt zijn handelen mede ingevuld door de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen. Dit is inherent aan de poortwachtersrol die aan de notaris is toebedeeld door de wetgever. Het al dan niet goed vervullen van de verplichtingen uit de Wwft kan daarom niet los worden gezien van het handelen dan wel nalaten dat een behoorlijk notaris betaamt. Naar het oordeel van het hof hangt het naleven van de verplichtingen uit de Wwft dan ook zo nauw samen met het handelen dan wel nalaten dat een behoorlijk notaris betaamt, dat de notaris ook op grond van het notariële tuchtrecht kan worden aangesproken voor niet-naleving van deze verplichtingen. Dit blijkt voorts uit de in het beroepschrift genoemde wetsgeschiedenis inzake de wijziging van de Wwft per 1 januari 2015, waarin is aangegeven dat overtredingen van de Wwft nog steeds via de weg van het notariële tuchtrecht kunnen worden gehandhaafd (Kamerstukken II 2011/12, 32 382, nr. 10, p. 90). Dat in dit kamerstuk is vermeld dat “[e]en tuchtrechtelijke aanpak (..) met name toegevoegde waarde [zal] hebben in die gevallen waarin de oplegging van specifiek tuchtrechtelijke maatregelen, zoals schorsing of ontzetting uit het ambt of beroep, is aangewezen”, betekent niet, zoals de notaris kennelijk meent, dat die aanpak is uitgesloten als het BFT een lichtere maatregel op het oog heeft. De wijziging van 1 januari 2015 ziet dan ook op een uitbreiding van de handhavingsmogelijkheden van het BFT. Het BFT is degene die hierin een keuze maakt.
Het hof is van oordeel dat in de drie dossiers sprake is van een schending van de artikelen 3 en 8 Wwft (geen (verscherpt) cliëntonderzoek) alsmede van een schending van artikel 16 Wwft met betrekking tot Dossier 1 (overtreding meldingsplicht ongebruikelijke transactie), en zal de klachtonderdelen iii en iv derhalve gegrond verklaren.’
Uitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2020:1550
Geef een reactie