De rechtbank Gelderland heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan over de homologatie van een akkoord via de Wet Homologatie Onderhands Akkoord. Het homologatieverzoek werd toegewezen, ook al was er een schuldeiser niet in het akkoord meegenomen. De rechter vindt dat geen probleem, omdat met de schuldeiser een separate overeenkomst werd overeengekomen die hem in dezelfde positie brengt als de andere schuldeisers.
Een ander interessant aspect aan de uitspraak is dat de rechter het verzoek dat in eerste instantie werd gedaan om de schuldeiser toch bij het al gesloten akkoord met de andere schuldeisers te betrekken afwijst. De verbindendverklaring van een te homologeren akkoord ten aanzien van een schuldeiser die niet in dat akkoord is betrokken is namelijk geen voorziening die de Faillissementswet kent, spreekt de rechtbank uit.
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2021:1128
ABN AMRO zegt krediet boerenbedrijf op
De zaak draait om ondernemers die een eigen boerenbedrijf hadden. Tot december 2019 werd deze exploitatie gefinancierd door ABN AMRO. Na opzegging van het krediet en opeising van de openstaande vordering door de bank kwamen de ondernemers in acute financiële problemen en zijn hun eigendommen (diverse onroerende en roerende zaken) verkocht. Per 2021 exploiteren ze het bedrijf in opdracht van een nieuwe eigenaar (op grond van een met die nieuwe eigenaar gesloten overeenkomst van opdracht) en is hun eigen onderneming sterk gereduceerd; in feite is die teruggebracht tot het uitoefenen van die overeenkomst van opdracht. De ondernemers oefenen echter nog wel een zelfstandig beroep uit als bedoeld in artikel 369 Fw.
Akkoord met schuldeisers
In verband met hun schuldenlast van in totaal € 1.213.852,81 boden de ondernemers op 6 januari 2021 een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw aan hun in totaal 52 schuldeisers aan, waarbij twee klassen werden onderscheiden: concurrente schuldeisers en de Belastingdienst (preferent). Om het akkoord te kunnen nakomen stelde een derde een bedrag van in totaal € 231.500,00 ter beschikking, dat werd betaald op een derdengeldrekening. De schuldeisers gingen akkoord, maar na stemming over het akkoord bleek dat een schuldeiser, anders dan de ondernemers in eerste instantie dachten, toch een concurrente vordering van € 4.410,68 op hen had. Het akkoord werd, na de stemming maar voor het indienen van het homologatieverzoek bij de rechter, alsnog aan die schuldeiser voorgelegd. Aan hem werd hetzelfde percentage aangeboden als aan de overige concurrente crediteuren. De ondernemers trokken daarvoor extra geld aan bovenop het bedrag dat zij de overige schuldeisers hadden aangeboden. De schuldeiser weigerde dat aanbod aanvankelijk.
Mogelijke afwijzingsgronden
De rechtbank overweegt dat sprake is van mogelijke afwijzingsgronden als bedoeld in art. 384 lid 2 onder c en i Fw nu blijkt dat een concurrente schuldeiser buiten de akkoordprocedure is gehouden, terwijl de stemgerechtigde schuldeisers daarvan niet op de hoogte waren. De buiten het akkoord gebleven schuldeiser lijkt als concurrente schuldeiser anders behandeld te worden dan de overige concurrente schuldeisers zonder dat dit kenbaar is gemaakt aan de overige schuldeisers alvorens zij hun stem uitbrachten ten aanzien van het akkoord. De buiten het akkoord gebleven schuldeiser wordt immers niet geraakt door het akkoord en zou daardoor bij gebreke van een nadere overeenkomst aanspraak blijven houden op het geheel van haar vordering.
Separate overeenkomst
De agrarische ondernemers hebben echter de schuldeiser na de zitting nogmaals verzocht om het aanbod te accepteren. De schuldeiser heeft op 5 maart 2021 alsnog ingestemd met het voorstel. Daardoor is met de schuldeiser een separate overeenkomst tot stand gekomen, die deze schuldeiser ten opzichte van de ondernemers (wat betreft het te verhalen deel van haar vordering) in dezelfde positie brengt als de schuldeisers die zijn betrokken in het te homologeren akkoord. Hoewel de schuldeiser, door haar geen deel uit te laten maken van het te homologeren akkoord, in formele zin anders wordt behandeld dan de overige concurrente schuldeisers, maakt het feit dat die schuldeiser als gevolg van genoemde separate overeenkomst in materieel opzicht wel gelijk wordt behandeld, dat die ongelijkheid en het feit dat de schuldeisers hierover niet (tijdig) zijn geïnformeerd in dit geval niet tot afwijzing van het homologatieverzoek hoeven te leiden.
De rechtbank weet niet zeker of de ondernemers hun verzoek tot verbindendverklaring van het te homologeren akkoord ten aanzien van de schuldeiser daadwerkelijk (definitief) hebben bedoeld in te trekken. Voor zover ze dat verzoek handhaven zal dit worden afgewezen, aangezien de verbindendverklaring van een te homologeren akkoord ten aanzien van een schuldeiser die niet in dat akkoord is betrokken geen voorziening is die de Faillissementswet kent.
De rechtbank ziet al met al geen gronden om het homologatieverzoek af te wijzen en zal daarom het akkoord homologeren.
Lunch & Learnsessie Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA) op 21-04-2021 van 12.00 – 13.00 uur
Geef een reactie