Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft het hoger beroep van een inmiddels uitgeschreven accountant tegen zijn veroordeling door de Accountantskamer gegrond verklaard. De NBA wijzigde haar standpunt in hoger beroep, nadat duidelijk werd dat de man als watersportondernemer geen enkele specifieke deskundigheid had aangewend dan wel had kunnen aanwenden waarover een accountant gewoonlijk beschikt. Daarmee had hij een ontheffing van zijn PE-verplichting kunnen krijgen en vinden zowel de NBA als het CBb dat de waarschuwing en geldboete van € 2.940,00 niet langer op z’n plaats.
De accountant stond met ingang van 5 december 1990 als RA ingeschreven in het accountantsregister en werd in de jaren 2016, 2017 en 2018 aangemerkt als accountant in business. Voor de driejaarscyclus 2016-2018 registreerde hij in totaal 78 uren aan activiteiten op het gebied van permanente educatie (PE). Met ingang van 1 oktober 2020 is zijn inschrijving in het accountantsregister op eigen verzoek doorgehaald.
Accountantskamer
Op 20 november 2020 verklaarde de Accountantskamer de klacht van de NBA gegrond dat de RA minder dan 120 uur aan PE-activiteiten had besteed in de driejaarscyclus 2016-2018. Hij had in totaal 42 uur te weinig besteed aan PE-activiteiten. Daarmee had hij volgens de tuchtrechter in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld en werden de maatregel van waarschuwing en een geldboete van € 2.940,00 opgelegd.
Hoger beroep
De voormalige RA tekende hoger beroep aan tegen die uitspraak. Bij het CBb laat de man weten dat hij de maatregel van waarschuwing en de geldboete disproportioneel in aard en omvang vindt. Hij erkent dat hij niet heeft voldaan aan zijn PE-verplichting, maar meent dat in zijn geval de maatregel van waarschuwing zijn doel voorbijschiet: hij heeft zich sinds 2015 volledig gericht op de opslag, onderhoud en reparaties van sloepen en heeft daarmee alle banden met financieel georiënteerde functies achter zich gelaten. Hij heeft dus geen enkele beroepsmatige activiteiten ondernomen die verband houden met accountancy. De opgelegde geldboete vindt de man disproportioneel, omdat hij in zijn nieuwe werkkring als watersportondernemer geen enkel zakelijk voordeel heeft gehad uit activiteiten die gerelateerd kunnen zijn aan de status als accountant. Ter zitting heeft de gemachtigde van de man nader toegelicht welke werkzaamheden de voormalige accountant sinds 2015 heeft verricht.
NBA
De NBA stelde zich ook in hoger beroep aanvankelijk op het standpunt dat de man zich diende te houden aan zijn PE-verplichting, omdat hij tot 1 oktober 2020 in het accountantsregister stond ingeschreven. Ter zitting heeft de NBA desgevraagd naar voren gebracht dat, indien zij eerder op de hoogte was geweest van de door de man genoemde bijzondere omstandigheden – die zij niet betwist -, zij zeer waarschijnlijk geen tuchtklacht zou hebben ingediend dan wel deze alsnog zou hebben ingetrokken. Het was voor de NBA eerder onduidelijk of de RA als watersportondernemer specifieke deskundigheid had aangewend dan wel had kunnen aanwenden waarover een accountant gewoonlijk beschikt. Nu de aard van de werkzaamheden van de man duidelijk is geworden en is gebleken dat hij sinds 2015 een geheel ander beroep heeft uitgeoefend, zou dit voor de NBA reden zijn geweest om hem voor de driejaarscyclus 2016-2018 een ontheffing te verlenen. Verder heeft de NBA ter zitting toegezegd dat zij aan de man over de periode tussen 2019 en 1 oktober 2020 geen maatregel zal opleggen wegens het niet voldoen aan de PE-verplichting.
Oordeel CBb
Het College is van oordeel dat, gelet op de in hoger beroep door de voormalige RA naar voren gebrachte omstandigheden en de nadere toelichting ter zitting, en in aanmerking nemende het nadere standpunt van de NBA daaromtrent, aangenomen moet worden dat de man sinds 2015 bij het verrichten van zijn werkzaamheden minder dan 200 uur per kalenderjaar de specifieke deskundigheid heeft aangewend waarover een accountant gewoonlijk beschikt. De accountant zou in aanmerking zijn gekomen voor een ontheffing van de PE-verplichting en zou dan zijn uitgezonderd van het toepassingsbereik van de NVPE. Hem kan daarom niet worden verweten dat hij over de driejaarscyclus 2016-2018 niet aan zijn PE-verplichting heeft voldaan. De uitspraak van de Accountantskamer kan om die reden niet in stand blijven, oordeelt het College.
Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de Accountantskamer dient te worden vernietigd. Het College zal de zaak zelf afdoen en de klacht ongegrond verklaren. De opgelegde maatregelen komen te vervallen.
Geef een reactie