Een AA die tegen zijn berisping in beroep ging bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, heeft nul op rekest gekregen. Het College vindt dat de man zelfs meer te verwijten valt dan de Accountantskamer in eerste instantie deed.
De zaak draait om een AA, die partner in een accountantskantoor was, en het administratiekantoor (eenmanszaak) van zijn vrouw. Zij stelde de jaarrekening samen van een BV en een aantal dochtervennootschappen van de BV. Ook verzorgde ze ze de VPB-aangiftes. De echtgenote deed dit tot februari 2018 maar staakte toen haar werk voor de DGA, haar BV en de andere dochtervennootschappen omdat de DGA in conflict was gekomen met een medeaandeelhouder in een van de dochtervennootschappen, waarin zij voor 50% participeerde.
Schade
In juni 2018 benaderde die medeaandeelhouder de AA. Hij vroeg de AA inzicht te geven in de waarde van de aandelen van de dochtervennootschap. Mede op basis van deze berekening kon hij met de andere aandeelhouder tot een akkoord komen en haar aandelenbelang overnemen. Met zijn nieuwe BV werd hij vervolgens klant bij het administratiekantoor. De uitgekochte aandeelhouder vond dat de AA, die dus getrouwd was met de vrouw die tot een paar maanden daarvoor de boekhouding had gedaan, onzuiver gehandeld had en diende een klacht in bij de Accountantskamer. De AA zou onder meer de waarde van de aandelen in de dochtervennootschap te laag hebben voorgesteld, waardoor zij financiële schade had gelopen.
Standaard 4410
De Accountantskamer concludeerde in 2020 dat de AA op dusdanige wijze bij het administratiekantoor van zijn vrouw betrokken was (hetzij door de samenstelwerkzaamheden zelf te verrichten dan wel daarop toe te zien, hetzij door te fungeren als adviseur en vraagbaak) dat moest worden geoordeeld dat hij voor deze werkzaamheden feitelijk verantwoordelijk was. Op de werkzaamheden ten behoeve van het samenstellen van de jaarrekening waren de bepalingen van Standaard 4410 van toepassing, aldus de Accountantskamer. En aan die Standaard had de AA niet op juiste wijze invulling gegeven, onder meer omdat hij onvoldoende kennis van de opdrachtgever had.
Objectiviteit in geding
De klager stelde dat de AA die waarde van de aandelen in de dochtervennootschap opzettelijk te laag had voorgesteld en dat de AA zijn rol daarin geheim had willen houden. Ook zou hij niet hebben onderkend dat zijn objectiviteit in het geding was. De AA bracht daar tegenin dat geen van de betrokken partijen cliënten van hem waren. Als gevolg daarvan was dan ook geen sprake van een conflict tussen cliënten en was zijn objectiviteit niet in het geding. De Accountantskamer oordeelde daar anders over: de AA wist van de onenigheid tussen beide aandeelhouders in de BV en taxeerde in opdracht van de ene aandeelhouder de waarde van de aandelen zonder de andere aandeelhouder daarover te informeren. Daarmee had hij het fundamentele beginsel van objectiviteit geschonden, aldus de Accountantskamer.
Strenger dan Accountantskamer
De accountantskamer berispte de AA. Hij vond dit zelf een te zware sanctie en stapte naar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Het CvB deed 5 april uitspraak. Op alle punten volgde het College de visie van de Accountantskamer. Maar op één punt oordeelde het CvB strenger. De klacht dat de AA in de deponeringsstukken van de dochtervennootschap onjuiste informatie had vermeld was door de Accountantskamer ongegrond verklaard. Maar de klager wees erop dat de AA in de gedeponeerde jaarrekeningen van de dochtervennootschap en de nieuwe BV niet de juiste bestuurders had vermeld en in de deponeringsstukken van 2016 de activiteiten van de nieuwe BV onjuist had weergegeven. De AA erkende in hoger beroep dat hij de bestuurders onjuist had vermeld maar vond dat hem geen verwijt kon worden gemaakt. Het College kon de AA hierin niet volgen. Het niet juist vermelden van de bestuurders werd in strijd geacht met de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De klacht werd deels gegrond verklaard. Mede om die reden handhaafde het College de sanctie van berisping.
Geef een reactie