
Een onderneming heeft bij de rechter met succes nog aanspraak gemaakt op een deel NOW-subsidie, nadat de tegemoetkoming wegens een lager omzetverlies én een lagere loonsom eerder volledig was teruggevorderd. Uitzonderingen maken zit met name bij de definitieve vaststelling van NOW de uitvoerbaarheid niet in de weg, overweegt de rechter onder meer.
Een VOF vraagt een tegemoetkoming in de loonkosten aan op grond van de NOW 1 in verband met een verwacht omzetverlies van 87 procent vanaf 1 april 2020. Dat leidt tot een tegemoetkoming van € 26.573, waarvan € 21.258 als voorschot is uitbetaald. In oktober vorig jaar volgt de definitieve berekening en daarbij geeft de VOF een omzetdaling van 31 procent op over het NOW 1-tijdvak. Veel minder dus, en het UWV stelt de loonsubsidie vast op nul – de VOF moet het voorschot inleveren. De omzetdaling valt mee, maar ook de loonsom is veel lager uitgekomen omdat een werkneemster in de subsidieperiode uit dienst is gegaan.
Vertrek stond al vast
De VOF stapt naar de rechter: de terugvordering is niet eerlijk omdat de betrokken werkneemster, die dus in januari nog op de loonlijst stond, eind die maand is vertrokken. Dat was al in december 2019 overeengekomen en dat kan het bedrijf niet worden verweten; bovendien is bij de definitieve berekening de volledige loonsom van de werkneemster in mindering gebracht zonder dat rekening is gehouden met het omzetverlies. Daardoor is de VOF onevenredig benadeeld, is het betoog. De eis is dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 4.450, het bedrag met weglating van het salaris van de vertrokken medewerkster.
Einde stage zelfde als einde arbeidsovereenkomst
De rechtbank sluit aan bij eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de extra correctie voor de gedaalde loonsom niet van het subsidiebedrag mag worden afgetrokken. ‘Ondanks dat het in die zaken ging om de beëindiging van een stageovereenkomst in plaats van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, komt de rechtbank hier tot hetzelfde oordeel. Zowel voor de beëindiging van de stageovereenkomst als voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was namelijk sprake van een aflopend contract met wederzijds goedvinden. Dit maakt dat sprake is van nagenoeg gelijke gevallen.’
Uitvoerbaarheid geen argument bij definitieve vaststelling
In dit geval wegen de belangen van de werkgever zwaarder dan de uitvoerbaarheid van de regeling, aldus de rechter, die ook onderscheid maakt tussen het vaststellen van voorschotten en de definitieve afrekening. ‘Dat de uitvoerbaarheid van de regeling in gedrang zou komen als er uitzonderingen worden gemaakt, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet. De noodzaak van een snelle en eenvoudige afdoening speelt vooral bij de afhandeling van de aanvragen en de vaststelling van het voorschot en (veel) minder bij de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming. Verder is het voor verweerder relatief eenvoudig om een berekening van de subsidie te maken zonder extra korting vanwege de verlaagde loonsom.’
De rechter stelt zelf de definitieve NOW-subsidie vast op € 4.626,60; de VOF moet daarom nog € 16.631,40 terugbetalen.
Geef een reactie