
De eigenaar van een administratiekantoor is door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, omdat hij de btw-aangiftes voor in totaal meer dan een ton bewust naar beneden bijstelde. De verdediging van de man deed een beroep op overmacht, omdat hij naar eigen zeggen slachtoffer is van de toeslagenaffaire. De rechtbank is echter van oordeel dat de financiële gevolgen van onterechte stopzetting of verrekening van de kinderopvangtoeslag niet heeft te gelden als een zodanig zwaarwegend belang dat het het meermalen overtreden van de strafwet door het doen van onjuiste belastingaangiften zou rechtvaardigen.
De rechtbank acht bewezen dat de man in de periode van 1 april 2014 tot en met 31 januari 2018 opzettelijk verkeerde bedragen in de btw-aangiftes van zijn eenmanszaak opnam.
Beroep op noodtoestand
De verdediging stelde zich op het standpunt dat de man een beroep op overmacht als noodtoestand toekomt en dat hij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. ‘De rechtbank begrijpt de onderbouwing van de verdediging zo dat verdachte, die stelt slachtoffer te zijn van de toeslagenaffaire, door de financiële gevolgen van het onterecht stopzetten of verrekenen van de kinderopvangtoeslag was genoodzaakt om onjuiste belastingaangiften te doen. De eerste onterechte stopzetting of verrekening van de kinderopvangtoeslag heeft op 25 september 2013 plaatsgevonden. Dat loopt synchroon met de eerste onjuiste belastingaangifte, over het eerste kwartaal van 2014.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodtoestand toekomst, omdat er geen causaal verband is tussen de gevolgen van de onterechte stopzetting of verrekening van de kinderopvangtoeslag en de onjuiste belastingaangiften.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat alleen in uitzonderlijke omstandigheden een beroep op noodtoestand kan worden gehonoreerd: ‘uitzonderlijke gevallen kunnen meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen -in het algemeen gesproken- dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren’ (HR 23 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5967). Het conflict van plichten en belangen moet voortkomen uit een actuele en concrete noodsituatie.
De rechtbank heeft er begrip voor dat verdachte meende te verkeren in een actuele en concrete noodsituatie, namelijk dat hij een groot bedrag ineens aan de Belastingdienst Toeslagen moest (terug-)betalen waarover hij niet direct de beschikking had. De rechtbank is echter van oordeel dat de financiële gevolgen van onterechte stopzetting of verrekening van de kinderopvangtoeslag niet heeft te gelden als een zodanig zwaarwegend belang dat het het meermalen overtreden van de strafwet door het doen van onjuiste belastingaangiften zou rechtvaardigen. Onder meer omdat er ook reële niet-strafbare alternatieven waren. Verdachte had bijvoorbeeld contact kunnen opnemen met de Belastingdienst voor een betalingsregeling. Dat heeft hij nagelaten. Er is derhalve niet aannemelijk geworden dat verdachte in een situatie verkeerde waarin hij gedwongen was te kiezen tussen onderling strijdige plichten. Dat verdachte zich in een overmachtssituatie in de zin van noodtoestand bevond is derhalve evenmin aannemelijk geworden. Gelet op het voorgaande komt verdachte ook geen beroep op psychische overmacht toe, omdat geen sprake was van een van buiten verdachte komende drang waaraan hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarom wordt het verweer van de verdediging verworpen.
Ook voor het overige zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.’
Taakstraf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang:
‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door zestien aangiften omzetbelasting van zijn eenmanszaak opzettelijk onjuist te doen. Door de aangiften omzetbelasting bewust naar beneden bij te stellen heeft hij ten onrechte meer dan € 100.000,– van de Belastingdienst ontvangen respectievelijk niet afgedragen. Met zijn handelswijze heeft verdachte het vertrouwen geschaad dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend. Dit geldt ook in een zaak als de onderhavige waarin de belastingplichtige op eigen houtje de te betalen bedragen aanpast met -naar eigen zeggen- de intentie die ooit, als hem vergund is dat een dergelijk moment aanbreekt, via suppletieaangiften te corrigeren.. Dat disculpeert verdachte echter niet. Bovendien beschermt de strafbaarstelling van belastingontduiking niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan immers leiden tot verzwaring van de belastingdruk voor anderen. De handelingen van verdachte dragen bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. De rechtbank neemt verdachte het plegen van dit misdrijf in het bijzonder kwalijk, omdat van hem als eigenaar van een administratiekantoor een hoge mate van integriteit en professionaliteit mag worden verwacht. Daarom kan van een schuldigverklaring zonder straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a Sr, zoals door de raadsman is betoogd, geen sprake zijn.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 70.000-,– en € 125.000,– wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf als oriëntatiepunt gegeven. Dat de officier van justitie de verdachte tijdens een OM-zitting een taakstraf (van 160 uren) als afdoening heeft aangeboden zal de rechtbank buiten beschouwing laten, omdat verdachte daarmee niet akkoord is gegaan.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij niet zijn administratie heeft aangepast om ontdekking te voorkomen. Ook heeft verdachte de werkelijk verschuldigde omzetbelasting als kortlopende schuld opgenomen in de jaarrekening van [bedrijf] (pagina 237). Die omstandigheden ondersteunen zijn verklaring dat het wel zijn intentie is geweest om op enig moment de onjuiste aangiften door suppletie op te lossen. Verder heeft de rechtbank er oog voor dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij met de Belastingdienst in gesprek is gegaan om zijn fiscale schulden af te wikkelen. Tot slot heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn van berechting (in beperkte mate) is overschreden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste taakstraf van 160 uren in dit geval passend en geboden is.’
Geef een reactie