
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in een tussenarrest besloten prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over het verschoningsrecht van advocaten. Aanleiding hiervoor is een kort geding dat is aangespannen door de Stibbe-advocaten van vermogensbeheerder Box Consultants tegen de Staat. Eerder oordeelde de rechtbank Oost-Brabant dat de Staat het verschoningsrecht van de advocaten heeft geschonden.
Kort geding
In het kort geding willen de advocaten van de vermogensbeheerder dat de Staat wordt verboden zonder tussenkomst van een rechter kennis te nemen van e-mailberichten tussen een verdachte en zijn advocaat. In 2015 heeft het Openbaar Ministerie tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar Box een grote hoeveelheid e-mails via de provider opgevraagd. Eerder dat jaar deed de FIOD een inval bij Box Consultants vanwege de verdenking van witwassen en valsheid in geschrifte. Ook bij BDO, dat accountant van Box was, werden stukken in beslag genomen. Het Openbaar Ministerie heeft daarna kennis genomen van de inhoud van een aantal e-mails tussen de advocaten en de vermogensbeheerder.
Standpunten van de advocaten en de Staat
De advocaten vinden dat hun verschoningsrecht structureel is geschonden. De werkwijze waarbij het OM zogenaamde geheimhoudersmedewerkers en geheimhouders officieren van justitie laat beoordelen of gegevens onder het verschoningsrecht vallen, is volgens de advocaten in strijd met de wet en met rechtspraak over het verschoningsrecht.
De Staat geeft toe dat in de strafzaak van de vermogensbeheerder en de advocaten enkele fouten zijn gemaakt en dat het verschoningsrecht van de advocaten niet altijd in acht is genomen, maar beschouwt dit als een incident. De werkwijze die is gehanteerd is volgens de Staat wel in overeenstemming met de wet. Daarbij vindt de Staat dat uit de wet volgt dat het Openbaar Ministerie zelf mag beoordelen of er in de e-mails sprake is van vertrouwelijke correspondentie tussen een verdachte en zijn advocaat.
Voorlopig oordeel van het hof en maatregelen
Het hof stelt vast dat het verschoningsrecht van de advocaten in de strafzaak structureel is geschonden. De werkwijze van de Staat biedt volgens het voorlopig oordeel van het hof te weinig waarborgen om te voorkomen dat het verschoningsrecht in het gedrang komt. Omdat het verschoningsrecht van belang kan zijn bij veel (lopende) strafzaken heeft deze zaak een grote reikwijdte. Daarom stelt het hof prejudiciële vragen aan de Hoge Raad om duidelijkheid te krijgen. Het gaat daarbij onder meer over de vraag of het Openbaar Ministerie zelf mag beoordelen of sprake is van vertrouwelijke informatie, of dat een rechter dit moet doen.
In afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad treft het hof een tijdelijke maatregel die de Staat gebiedt om de selectie van gegevens die door het Openbaar Ministerie zijn verkregen via een vordering bij een provider, over te laten aan de rechter-commissaris. Op die manier kan worden voorkomen dat het verschoningsrecht van een advocaat onnodig wordt geschonden.
Geef een reactie