
Als iemand al een beroep heeft gedaan op de eenmalig verhoogde schenkvrijstelling, kan de eigenwoningvrijstelling alleen maar worden gebruikt als een inhaalschenking mogelijk is. Voor het jaar 2018 is dat naar het oordeel van de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet het geval.
Een vrouw heeft in 2010 van haar ouders een schenking gekregen met een waarde van € 24.000. Zij heeft in verband hiermee op 27 december 2010 aangifte schenkbelasting gedaan en een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kind.
Eenmalig verhoogde vrijstelling eigen woning
In 2018 heeft zij opnieuw van haar ouders een schenking gekregen, dit maal met een waarde van € 48.600. Daarnaast heeft zij in 2018 een schenking van haar ouders gekregen met een waarde van € 5.353, in totaal dus € 53.953. Zij heeft in verband met deze schenkingen aangifte schenkbelasting gedaan. In deze aangifte heeft zij voor beide schenkingen een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning van € 100.800.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen schenkbelasting de eigenwoningvrijstelling niet toegepast. De vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren gegrond verklaard, maar de eigenwoningvrijstelling alsnog niet toegepast. Hij kent uiteindelijk wel de schenkvrijstelling toe voor de € 5.353 (de maximale ‘normale’ verhoogde vrijstelling).
De vrouw stelt dat zij op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en op grond van de redelijkheid en billijkheid recht heeft op toepassing van de eigenwoningvrijstelling. Volgens haar zou de Belastingdienst met uitlatingen op haar website en reclame over de eigenwoningvrijstelling bij haar de indruk hebben gewekt dat de eigenwoningvrijstelling kon worden toegepast, ondanks het gebruik van de eenmalig verhoogde vrijstelling voor een schenking in een eerder jaar.
Inhaalschenking
Ook voerde de vrouw aan dat haar broer in 2010 een schenking van haar ouders heeft gekregen waarbij de eenmalig verhoogde vrijstelling is toegepast en dat haar broer voor een schenking in 2014 de eigenwoningvrijstelling wel heeft kunnen toepassen.
Volgens de rechtbank ging dat echter om een andere situatie: in 2014 kon namelijk nog een inhaalschenking worden gedaan. De wetgever heeft geen aanleiding gezien om in gevallen als die van de vrouw in 2018 de mogelijkheid te bieden voor een dergelijke inhaalschenking. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een keuze van de wetgever en de uitvoering van de inspecteur in lijn met deze wetgeving is niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Verder is de rechtbank niet bevoegd om op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. Het staat de rechter, op grond van artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk, immers niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid.
Geef een reactie