
Twee partners bij De Jong & Laan verkochten in 2022 hun aandeel. Toen private equity-partij Waterland datzelfde jaar een belang van 49% in het accountantskantoor nam ontstond er een fors geschil over de berekening van hun uittreedvergoeding aan de hand van de met de Waterland-transactie gerealiseerde additionele goodwill.
door Misha Hofland
De twee claimden met hun persoonlijke vennootschappen bij de rechtbank Overijssel elk ruim € 1,8 miljoen van het accountantskantoor, blijkt uit een vrijdag gepubliceerde uitspraak. Bovendien stelde een van de twee dat de uittreedvergoeding onmiddellijk zou moeten worden betaald. Maar de rechtbank geeft De Jong & Laan gelijk en wijst de miljoenenclaim van de twee voormalige partners af. Ook mag het accountantskantoor de uittreedvergoeding wel degelijk in termijn betalen, zoals het had betoogd.
Nabetaling goodwill
In aanloop naar het uittreden van de twee partners in 2022 werden door De Jong & Laan onderhandelingen gevoerd met Waterland als externe financier. De partners waren sinds 2002 en 2006 als partner aan het accountantskantoor verbonden en hun wens tot uittreden stond volgens het vonnis verder los van de entree van Waterland. In de aansluitingsovereenkomsten van de partners is bepaald dat De Jong & Laan en de persoonlijke vennootschappen van de partners gebonden zijn aan de algemene bepalingen van het accountantskantoor.
Daarin staat onder andere dat de persoonlijke BV’s van de partners na beëindiging van het lidmaatschap van de coöperatie recht hebben op een nabetaling op hun uittreedvergoeding als de onderneming binnen vijf jaar in andere handen komt. Die nabetaling heeft betrekking op het verschil tussen de in de vergoeding bij uittreden begrepen uittreedgoodwill, die is betaald bij de beëindiging van het lidmaatschap van de desbetreffende BV en de in de koopsom voor De Jong & Laan begrepen goodwill, die wordt betaald door Waterland. In het eerste jaar na de beëindiging van het lidmaatschap van de betreffende BV bedraagt de nabetaling 100% van het verschil.
Ledenvergadering
Maar tijdens een ledenvergadering op 2 november 2021 werden de gevolgen van de naderende overeenkomst met Waterland al besproken, blijkt uit het vonnis. Bestuursvoorzitter Marco Lokhorst zei toen: “Wanneer een partner besluit niet mee te gaan in de samenwerking met Waterland, deelt deze partner mee in 49% van de waarde. Voor de betreffende partner geldt dat deze niet hoeft te herinvesteren; hier geldt het antispeculatiebeding. Verder is een drempel ingebouwd om te voorkomen dat partners vertrekken binnen twee jaar na de participatie door Waterland. Het is immers van belang dat zoveel mogelijk partners betrokken blijven na de participatie door Waterland.” De partners stemden in met de afspraken over hoe financieel om te gaan met de aanstaande entree van Waterland en het eventuele afblazen daarvan, waaronder het antispeculatiebeding.
Beëindigingsbrief
Naar aanleiding van hun wens om uit te treden werd voor de twee partners in januari en september 2022 een beëindigingsbrief opgesteld. Daarin stond ook op hoeveel ze in totaal aanspraak konden maken (respectievelijk ruim €2,2 miljoen en ruim €1,9 miljoen). De Jong & Laan wees hen op het overeengekomen antispeculatiebeding, en stelde zich op het standpunt dat de twee voor 49% konden meedelen. Maar de partners legden zich daar niet bij neer en kwamen bij de civiele rechter met een miljoenenclaim aan het adres van het accountantskantoor.
Bij de rechtbank stelden ze zich op het standpunt dat in verband met de Waterland-transactie per 31 december 2021 een herwaardering heeft plaatsgevonden. Op dat moment waren ze nog ‘zittende’ partner en een redelijke uitleg van de algemene bepalingen bij de aansluitingsovereenkomsten zou met zich meebrengen dat ze dus recht hebben op 100% van hun aandeel in de additionele goodwill.
Maar de rechtbank is van oordeel dat uit de algemene bepalingen volgt dat de aanspraak van de twee wel degelijk is beperkt tot 49%. De uitgetreden partners stelden dat ze al op voorhand hadden aangegeven dat ze het niet eens waren met de verdeling en dat ze in de beëindigingsbrieven een voorbehoud hadden gemaakt. De Jong & Laan voerde aan dat de twee met de berekeningswijze van het accountantskantoor hebben ingestemd door hun beëindigingsbrieven voor akkoord te tekenen. De rechter is het daar mee eens.
Herwaardering
Over de herwaardering stelden de twee bovendien dat die per 31 december 2021 of 1 januari 2022 had plaatsgevonden. Dat de closing van de Waterland-transactie pas later dat jaar op 29 september 2022 heeft plaatsgevonden maakt volgens hen niet uit. Het gaat volgens hen om de economische datum van de transactie, niet om de effectieve datum. De rechtbank is het op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting echter eens met De Jong & Laan dat per 1 januari 2022 de waarde van de onderneming slechts opnieuw is vastgesteld in het kader van een mogelijke deelname van Waterland in de onderneming. Dat per die datum een waardering is gemaakt, maakt niet dat die waardering als herwaardering heeft te gelden als bedoeld in de algemene bepalingen en dat daarmee een aanspraak gecreëerd is op basis van de algemene bepalingen. Er zou enkel een basis bestaan voor een vordering op die grond als de partners van De Jong & Laan vóór het moment van uittreden van de twee hadden besloten tot een herwaardering. Dat is niet gebeurd.
De Jong & Laan kan bovendien wel degelijk een bepaald deel van de uittreedvergoeding in termijnen uitbetalen, oordeelt de rechter. De vorderingen van de partners worden dus in z’n geheel afgewezen.
Geef een reactie