De vordering tot schadevergoeding van de curator in het faillissement van de werkgever wordt dan ook afgewezen.
Installatiebedrijf
De werknemer heeft met zijn echtgenote een administratie- en advieskantoor en was in het verleden financieel en fiscaal adviseur van een BV die in 2014 failliet ging. Hij tipte een stel dat een loterij had gewonnen en op zoek was naar een beleggingsobject, om de activiteiten van de gefailleerde vennootschap door te starten. De man die de loterij had gewonnen werd zodoende enig aandeelhouder en statutair bestuurder van een BV die een installatiebedrijf exploiteerde.
De werknemer trad eind 2015 op grond van een mondelinge overeenkomst in dienst bij de BV van de loterijwinnaar voor ongeveer 20 uur per week. Hij verzorgde de administratie, jaarrekeningen en belastingzaken, de twee loterijwinnaars bemoeiden zich verder niet veel met het bedrijf.
Betalingsachterstand en faillissement
Maar het ging niet al te best met het installatiebedrijf. De Belastingdienst stelde op 16 oktober 2018 een betalingsachterstand vast van € 726.635,00. Daarbij werden door de fiscus kosten (inclusief rente en boeten) aan de BV in rekening gebracht voor een bedrag van in totaal € 92.534,00. De BV hield daarna de werknemer aansprakelijk voor die kosten. Het bedrijf ging in 2023 failliet, maar de curator zette de zaak tegen de werknemer voort.
Werknemersaansprakelijkheid
De kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde dat de werknemer niet aansprakelijk is en wees de vorderingen af. In hoger beroep komt het gerechtshof ’s-Hertogenbosch na een getuigenverhoor en beoordeling van de ingebrachte stukken uiteindelijk tot hetzelfde oordeel.
Het hof overweegt dat als maatstaf voor werknemersaansprakelijkheid geldt dat er sprake moet zijn van schade die een gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Uit al de feiten en omstandigheden volgt dat niet is komen vast te staan dat de werknemer verantwoordelijk was voor het doen van de belastingaangiften, concludeert het hof. Het komt in de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van de BV dat de dga als enig aandeelhouder en statutair bestuurder van de BV feitelijk niets met betrekking tot de BV heeft gedaan en dat zijn vrouw heeft vertrouwd op de handelwijze van de werknemer, zonder zich met hem of zijn werkzaamheden te bemoeien.
Wel verwijtbaar handelen en nalaten
Volgens de werknemer heeft het er alle schijn van dat sprake is geweest van slecht ondernemerschap. Toch neemt dat volgens het hof niet weg dat ook aan zijn kant, als werknemer die de administratie van de BV deed, sprake is van verwijtbaar handelen en nalaten. Bij dat oordeel is onder andere van belang dat de Belastingdienst liet weten dat de administratie van de BV niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat diverse naheffingsaanslagen omzetbelasting waren opgelegd. De vrouw van de dga raakte daar naar eigen zeggen pas van op de hoogte na een telefoontje van de Belastingdienst. Daarna werden in het bureau van de werknemer dichte blauwe enveloppen van de Belastingdienst gevonden met belastingaanslagen gericht aan de BV.
Het hof oordeelt daarover als volgt: “Van [geïntimeerde] had als werknemer mogen worden verwacht dat hij de administratie van [de B.V.] zorgvuldiger zou verzorgen en [persoon B] tijdig zou informeren over in elk geval alle brieven van de belastingdienst en belastingaanslagen die [de B.V.] ontving. Uit het voorgaande volgt dat hij dat niet altijd heeft gedaan. Dit handelen en nalaten dient echter te worden geplaatst in context van de samenwerking zoals [de B.V.] en [geïntimeerde] hebben betoogd en hiervoor is weergegeven. Mede bezien in deze context is het hof van oordeel dat, ondanks het verwijtbaar handelen en nalaten, van opzet aan de kant van [geïntimeerde] niet is gebleken. Dat [geïntimeerde] bewust roekeloos zou hebben gehandeld is door hem gemotiveerd betwist en door [de B.V.] vervolgens onvoldoende (nader) onderbouwd. Het kan dan ook niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] , tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan de schadeveroorzakende voorafgaande gedragingen, zich van het roekeloos karakter van die gedragingen daadwerkelijk bewust was (de hoofdregel van art. 7:661 BW).”
Vereenzelviging met administratie- en advieskantoor
De BV voerde bij het hof verder nog aan dat het niet relevant is of de man als werknemer van de BV of via het administratie- en advieskantoor de aangifte vennootschapsbelasting verrichtte. Wat betreft deze werkzaamheden dienen zij volgens de BV met elkaar te worden vereenzelvigd. Hetzelfde geldt voor het feit dat de loonadministratie en loonheffingen niet door hem in loondienst van de BV werden verricht maar werden uitgevoerd door het administratie- en advieskantoor, aldus de BV.
Het hof overweegt dat van vereenzelviging van (rechts)personen volgens vaste jurisprudentie eerst sprake kan zijn als door een (rechts)persoon die de volledige of overheersende zeggenschap heeft over een andere rechtspersoon misbruik wordt gemaakt van het verschil in identiteit tussen die (rechts)personen en dat hetgeen met zodanig misbruik werd beoogd in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Vereenzelviging van de betrokken (rechts)personen kan dan in uitzonderlijke omstandigheden de meest aangewezen vorm van redres zijn (HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480 en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285).
Aan de hand van die juridische maatstaf komt het hof tot het oordeel dat van vereenzelviging in dit geval geen sprake kan zijn: “De omstandigheden die [de B.V.] naar voren heeft gebracht wijzen er wel op dat het voor haar niet duidelijk was wie welke werkzaamheden verrichtte, maar dat wil nog niet zeggen dat ook is voldaan aan de hiervoor weergegeven maatstaf. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] misbruik heeft gemaakt van het verschil in identiteit tussen zichzelf als werknemer en als statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [het administratie- en advieskantoor, red.] , integendeel. [het administratie- en advieskantoor, red.] heeft vanaf 2014 de loonadministratie voor [de B.V.] verzorgd en deed maandelijks de aangiften loonheffing. Het was [de B.V.] zelf die het initiatief heeft genomen om [geïntimeerde] per 1 december 2015 als werknemer in dienst te nemen voor 20 uren per week om kosten te besparen. Hij was met [het administratie- en advieskantoor, red.] te duur en hierdoor werden kosten gedrukt, aldus [de B.V.] . [het administratie- en advieskantoor, red.], in de persoon van de echtgenote van [geïntimeerde] , is de loonadministratie en aangiften loonheffing voor [de B.V.] blijven verzorgen en heeft hiervoor telkens facturen aan [de B.V.] verstuurd, die [de B.V.] heeft betaald. Daarnaast betaalde [de B.V.] maandelijks loon aan [geïntimeerde] voor zijn werkzaamheden van 20 uren per week. Hieruit volgt dat [geïntimeerde] niet kan worden vereenzelvigd met [het administratie- en advieskantoor, red.]. Ook overigens is hiervan niet gebleken. De omstandigheid dat [de B.V.] , althans [persoon A] als statutair bestuurder en enig aandeelhouder geen inzicht had in welke werkzaamheden [geïntimeerde] in loondienst verrichtte en welke hij formeel vanuit [het administratie- en advieskantoor, red.] verrichtte, dat [geïntimeerde] volledig vrij was in de invulling van zijn functie, geen schriftelijke arbeidsovereenkomst is opgemaakt en [geïntimeerde] carte blanche had gekregen, komt voor rekening en risico van [de B.V.] . […] Dit alles leidt ertoe dat de gedragingen van [het administratie- en advieskantoor, red.] niet kunnen worden aangemerkt als gedragingen van [geïntimeerde].”
Het hof bekrachtigt dan ook het oordeel van de rechtbank.
Geef een reactie