
Beide partijen konden de kantonrechter namelijk niet overtuigen een overwegend belang te hebben bij schorsing dan wel handhaving van het beding. In die situatie moet naar het oordeel van de kantonrechter teruggevallen worden op het uitgangspunt, het grondrecht van vrije arbeidskeuze.
In de arbeidsovereenkomst van de vrouw was een concurrentiebeding opgenomen. Ze zegde haar dienstverband op per 1 oktober 2024 en trad in dienst bij het administratiekantoor. Haar voormalige werkgever liet daarna weten haar te houden aan het concurrentiebeding.
Beding nog steeds geldend
De vrouw stapte daarop naar de kantonrechter om het beding van tafel te krijgen. Het accountantskantoor liet weten bereid te zijn de werking van het beding te beperken tot een relatiebeding en een anti-wervingsbeding.
De kantonrechter begrijpt de meest vergaande stelling van de oud-werknemer aldus dat de functiewijzigingen steeds zijn vastgelegd in een addendum. Daarin wordt de toepasselijkheid van het concurrentiebeding niet expliciet benoemd zodat dit geacht moet worden niet (opnieuw) overeengekomen te zijn. Deze stelling volgt de kantonrechter niet.
Uit de wijze waarop de addenda zijn opgesteld, bijvoorbeeld met woorden als ‘aanvulling van de arbeidsovereenkomst’ en zonder de gebruikelijke bepalingen die in een arbeidsovereenkomst plegen te staan op te nemen, blijkt dat partijen niet beoogd hebben een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan maar slechts de functie te wijzigen onder handhaving van alle andere condities uit de bestaande arbeidsovereenkomst, dus ook het concurrentiebeding.
Werking verloren door functiewijziging?
Vervolgens heeft de vrouw gesteld dat het beding zijn werking heeft verloren omdat haar functie is gewijzigd als gevolg waarvan het beding zwaarder is gaan drukken. Daarom had het beding opnieuw overeengekomen moeten worden en dat is niet gebeurd.
De kantonrechter overweegt dat niet alleen onderzocht dient te worden of er sprake is van een wijziging van de arbeidsverhouding van ingrijpende aard maar ook of, en zo ja, op grond waarvan, die wijziging meebrengt dat het beding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Daarbij dient betekenis te worden gehecht aan de mate waarin de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijs was te voorzien voor de werknemer toen deze het beding aanvaardde (vgl. Hoge Raad 5 januari 2007, JAR 2007/38).
De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat de inhoud van de werkzaamheden van de vrouw ingrijpend zijn gewijzigd. Integendeel, uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht kan de kantonrechter niet anders dan afleiden dat het takenpakket in de verschillende functies die ze heeft gehad bij het accountantskantoor nauwelijks verschilde. Het zwaartepunt is steeds blijven liggen bij het verrichten van administratieve werkzaamheden, soms uitgebreid met het opstellen van eenvoudige jaarstukken. Dat acht de kantonrechter geen ingrijpende functiewijziging te noemen en past zeker bij een normaal carrièreverloop.
De oud-werknemer heeft het “zwaarder drukken” criterium ook in verband gebracht met de groei die (de rechtsvoorgangster van) het accountantskantoor heeft doorgemaakt wat betreft het aantal personeelsleden en cliënten. Doordat het accountantskantoor het beding feitelijk heeft beperkt tot “kantoor Venlo”, waarbij ook de temporele werking aanzienlijk is ingekort, is de toename van de omvang van het accountantskantoor echter nog maar betrekkelijk. Met name heeft de oud-werknemer niet inzichtelijk gemaakt dat de groei die “kantoor Venlo” heeft doorgemaakt 35 jaar geleden niet voorzienbaar was en als zeer omvangrijk moet worden beschouwd.
De conclusie is dat het beding dus nog steeds geldend is.
Belangenafweging
Onderdeel van de beoordeling van een concurrentiebeding is echter ook de vraag of de werkgever voldoende belang heeft bij handhaving ervan, afgezet tegen het belang van de werknemer bij opheffing ervan. En of het beding wel wordt gebruikt voor datgene waarvoor het bedoelt is, namelijk de bescherming van “Know How” en “Goodwill” van de werkgever tegen aantasting daarvan door de werknemer.
Wat betreft het belang van de oud-werknemer weegt de kantonrechter onder andere mee dat de oud-werknemer een andere baan heeft gevonden. Verlost zijn van het beding speelt dus geen rol om ander werk te kunnen vinden.
Daar naar bevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verklaard dat zij niet aanneemt dat haar werkgever van haar verlangt dat zij werkzaamheden voor relaties van het accountantskantoor zou verrichten, als zich die situatie al zou voordoen. Ook daarom zal het beding haar niet schaden. Bovendien werkt zij samen met een aantal collega’s die dezelfde (administratieve) werkzaamheden uitvoeren als zij zelf. Er is dus ook geen noodzaak voor haar werkgever om haar eventueel te laten werken voor oud-relaties van het accountantskantoor. Wel voelt zij zich gebruikt als een pion in een strijd van het accountantskantoor met iemand anders, een voormalige collega van het accountantskantoor die contacten zou onderhouden met haar werkgever.
Dat er op dit moment oud-collega’s van “kantoor Venlo” bij haar nieuwe werkgever werkzaam zouden zijn, is niet gesteld of gebleken.
De conclusie is dan ook dat zij zelf feitelijk niet gehinderd wordt door het beding zoals dat er nu ligt.
Het accountantskantoor heeft niet aangevoerd dat de oud-werknemer beschikt over bedrijfseigen “know-how”, zodat dit element om een concurrentiebeding te handhaven niet aan de orde is. Wel heeft het accountantskantoor aangevoerd te vrezen dat de oud-werknemer een rol kan spelen bij verlies van “goodwill”, klanten die door haar vertrek het accountantskantoor de rug zullen toekeren. Tijdens de mondelinge behandeling is ook bij dit aspect langer stilgestaan.
De kantonrechter komt tot navolgende bevinding. De oud-werknemer werkte bij een accountantskantoor onder leiding van een accountant aan de administratie van relaties. Daarbij onderhield zij regelmatig contact met de relaties, maar doorgaans op het niveau van administratief medewerkers. Dat zijn niet de personen die beslissen over wie de administratie mag verzorgen. De personen die daarover beslissen onderhouden contact met de accountant. Eigen aan die relatie is dat een vertrouwensband tussen accountant en cliënt ontstaat, met binding aan de accountant tot gevolg. Diezelfde band bestaat niet met de administratief medewerkster van het accountantskantoor. Dat een cliënt van de accountant vertrekt naar een ander kantoor omdat een administratief medewerkster daarheen is vertrokken, is dus niet erg waarschijnlijk.
Van belang is ook dat het accountantskantoor een groot accountants- en belastingadvieskantoor is met daaraan verwante specialismen en met, naar de kantonrechter aanneemt, ook bijbehorende tarieven. De nieuwe werkgever van de oud-werknemer is een administratiekantoor, waar doorgaans werkzaamheden op een ander niveau en tegen een ander tarief worden uitgevoerd. Ook daarom is het niet waarschijnlijk dat relaties van het accountantskantoor de oud-werknemer zullen volgen naar haar nieuwe werkgever.
Het accountantskantoor heeft tijdens de mondelinge behandeling in het bijzonder gewezen op het bestaan van een oud-medewerker van haar, die ook gebonden is aan een concurrentiebeding. De vrees bestaat dat als de oud-werknemer niet meer gebonden is aan het voor haar geldende beding, deze oud-medewerker daar zijn voordeel mee zou kunnen doen en het voor hem geldende beding via haar zou kunnen ontduiken. Althans, zo begrijpt de kantonrechter het probleem. Kennelijk bestaat er een regeling tussen het accountantskantoor en deze oud-medewerker welke partijen verbiedt meer inzicht in de situatie te verschaffen.
Dat laatste mag dan zo zijn, maar voor de kantonrechter is het daarmee wel bijzonder vaag gebleven waarom dat risico zou bestaan en hoe reëel het werkelijk is. De betreffende oud-medewerker is immers gebonden aan het voor hem geldende beding, zolang als dat loopt, en zonder nadere uitleg ziet de kantonrechter niet hoe een “ongebonden” oud-werknemer daarin verandering zou kunnen brengen.
Beide partijen kunnen niet overtuigen
Alles overwegend lijken de belangen van de oud-werknemer niet zwaarwegend te zijn. Aan de andere kant is de kans dat klanten van het accountantskantoor door haar toedoen zich zullen laten verleiden om naar elders te gaan ook bijzonder klein. De conclusie is dat beide partijen de kantonrechter niet hebben kunnen overtuigen een overwegend belang te hebben bij schorsing dan wel handhaving van het beding.
In die situatie moet naar het oordeel van de kantonrechter teruggevallen worden op het uitgangspunt, het grondrecht van vrije arbeidskeuze. Daar maakt dit beding in algemene zin inbreuk op. Nu er onvoldoende aangetoond belang is vanuit het accountantskantoor bij handhaving van het beding, acht de kantonrechter het aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure het beding zal vernietigen. De primaire vordering van de oud-werknemer zal daarom worden toegewezen.
De kantonrechter schorst dan ook het concurrentiebeding met onmiddellijke ingang, totdat hierover in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist.
Geef een reactie