
Een BV doet op 27 februari 2019 aangifte/melding voor de BPM voor een bestelauto, type Ford Ranger Pick Up 3.2. De datum van eerste toelating van de auto is 18 april 2018 en de op de in de aangifte te betalen belasting is op nihil berekend.
Bij een controle op de weg op 27 maart 2019 heeft de inspecteur geconstateerd dat met het betreffende voertuig van de openbare weg in Nederland gebruik is gemaakt. Tijdens die controle is geconstateerd dat het motorrijtuig is voorzien van een container en niet (meer) voldoet aan de fiscale inrichtingseisen die voor een bestelauto gelden, namelijk dat de laadruimte van het motorrijtuig niet de vereiste hoogte van 130 cm heeft.
Kaderbesluit BPM
Als gevolg hiervan legt de inspecteur de BV een naheffingsaanslag BPM op van € 39.838,- en een verzuimboete van € 3.983,-. De BV is het daar niet mee eens en gaat in beroep bij de rechtbank Gelderland. Volgens de BV komt zij in aanmerking voor toepassing van het zogenoemde Kaderbesluit BPM, paragraaf 12.1 zoals het gold tot 1 januari 2022 (het herstelbeleid). De BV is van mening dat ondanks het feit dat de auto niet aan de voorwaarden voldoet van het herstelbeleid, zij daar toch een beroep op kan doen.
De rechtbank overweegt dat bij het op de markt brengen van een nieuw model bestelauto vanaf 2010 niet langer vereist is dat het model ter keuring (o.a. van de inrichtingseisen) wordt voorgelegd aan de RDW. Daarentegen kan de importeur de inspecteur verzoeken de fiscale inrichting te beoordelen. Gebeurt dat niet en blijkt dat het motorrijtuig niet voldoet aan de fiscale inrichtingseisen dan is belasting verschuldigd naar het tarief van personenauto’s.
Minimaal gebrek
In de praktijk komt het voor dat als gevolg van een minimaal gebrek niet aan de inrichtingseisen is voldaan. Een minimaal gebrek is een gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval waarbij de laadruimte van het motorrijtuig niet de vereiste hoogte van 130 cm heeft, geen sprake is van een minimaal gebrek.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een voorwaarde waaraan niet wordt voldaan, namelijk de fiscale maten van de laadruimte. Dit gebrek kan niet betrekkelijk eenvoudig worden hersteld en het karakter van de bestelauto is daarmee in meer dan geringe mate aangetast. Daarom faalt het betoog van de BV en had zij voor de BPM aangifte moeten doen van een personenauto. Daarmee is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en dient het beroep op dit punt ongegrond te worden verklaard.
De BV stelt tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep in bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De BV betoogt dat de auto op het moment van de registratie (20 maart 2019) niet aan de inrichtingseisen van een bestelauto voldeed, zodat al op dat moment het belastbare feit voor naheffing zich heeft voorgedaan. Dit brengt, volgens de BV, met zich mee dat niet bij haar kan worden nageheven, maar moet worden nageheven bij degene die de aanvraag voor het kentekenbewijs heeft gedaan, te weten het garagebedrijf.
Ombouw is na registratie gebeurd
De inspecteur stelt dat de als bestelauto geregistreerde auto na de tenaamstelling in een zodanige staat is gebracht dat daarna pas sprake is geworden van een personenauto. Het belastbare feit van ‘ombouw’ als bedoeld in artikel 1, lid 3 Wet BPM heeft zich derhalve pas na de registratie voorgedaan, zodat de naheffingsaanslag terecht aan de BV is opgelegd.
Het hof acht aannemelijk dat de auto ten tijde van de registratie (tenaamstelling) op 20 maart 2019 was voorzien van een hardtop overkapping met zijkleppen. Tussen de BV en de inspecteur is niet in geschil dat in die toestand de auto niet voldeed aan de inrichtingseisen voor een bestelauto. Dat betekent, naar het oordeel van het hof, dat het belastbare feit ter zake waarvan kan worden nageheven de registratie is als bedoeld in artikel 1, lid 2 Wet BPM.
Naheffing van degene die inschrijving kentekenregister doet
De ter zake van de registratie niet op aangifte voldane belasting kan op grond van artikel 20, lid 1 AWR worden nageheven van degene die de belasting had behoren te betalen. Ingevolge artikel 7 BPM is dat degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft gedaan.
In dit geval staat vast dat de aanvraag voor het kentekenbewijs niet door de BV is gedaan, maar door het garagebedrijf. Dit betekent dat de belasting ter zake van de registratie niet van de BV kan worden nageheven. Daarom is de naheffingsaanslag ten onrechte aan de BV opgelegd naar het oordeel van het hof. De naheffingsaanslag en de daarmee samenhangende boete- en rentebeschikkingen moeten worden vernietigd.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2025:1952
En nu, krijgt het garagebedrijf nu de boete?
De BPM is 1 van de belastingen die in Nederland geheven wordt
Die grondwettelijk helemaal niet mag
De Nederlandse overheid is al een aantal keren door het Europese hof op de fingers getikt over die extra aankoop belasting
De BPM is ook de hoofdreden dat Nederland Het oudste wagenpark van de EU heeft
En dat auto.s uit onder andere Duitsland hier op de markt komen als ze 10 jaar oud zijn
En in plaats van te luisteren naar het Europese hof
Wordt die illegale belasting nu ook toegepast op bedrijfsauto,s
Heb je een bron? Ik vind alleen uitspraken waar de bpm wel mag en de verweerder in het ongelijk gesteld wordt.
De Bpm heffing in Nederland is hoger dan de importheffing die Trump
Ons dreigt op te leggen . Onze staat heft sinds het bestaan van de motor voertuigen Bpm en dan daar nog 21% btw voor ver heen. Iemand zonder bedrijf moet ook nog die BTW uit z’n eigen zak betalen
Er wordt geen BTW geheven over BPM.