
De zaak betrof een belastingplichtige die in haar aangifte inkomstenbelasting 2019 met het oog op de heffing in box 3 een bedrag aan overige bezittingen had aangegeven, dat onder meer betrekking heeft op cryptovaluta (zowel bitcoins als altcoins).
Voor het Hof was onder meer in geschil of deze cryptovaluta door de Inspecteur terecht zijn aangemerkt als vermogensbestanddelen die tot de rendementsgrondslag voor box 3 behoren. De belastingplichtige betoogt dat dit niet het geval is. In de eerste plaats voert zij daartoe aan dat de cryptovaluta niet zijn aan te merken als vermogensrechten in de zin van artikel 3:6 BW. Verder stelt zij zich op het standpunt dat voor een vermogensrecht en daarmee voor een bezitting in box 3 vereist is dat sprake is van een verplichting (schuld) van een ander aan de belastingplichtige, en dat het daaraan ontbreekt in het geval van cryptovaluta.
Oordeel Hof
Het Hof verwierp dit betoog. Het overwoog daartoe onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van de Wet IB 2001 dat het begrip ‘vermogensrechten’ zoals gehanteerd in de Wet IB 2001, een ruimere betekenis heeft dan het begrip ‘vermogensrecht’ van artikel 3:6 BW. Het Hof overwoog verder dat een positie in cryptovaluta – althans het vermogen van de gebruiker om in ruil voor die positie een tegenprestatie te verkrijgen – een economische waarde vertegenwoordigt. Cryptovaluta kunnen worden verkocht en gekocht. Levering kan plaatsvinden door het verzenden daarvan van de ene wallet naar de andere wallet (en registratie van die transactie in de “distributed ledger”). Daarmee is een positie in cryptovaluta naar het oordeel van het Hof overdraagbaar. Een dergelijke positie kan de rechthebbende ervan ook stoffelijk voordeel verschaffen, bijvoorbeeld door de waarde ervan te verzilveren in de vorm van een opbrengst bij verkoop. Deze eigenschappen brengen het Hof tot het oordeel dat de (positie in) cryptovaluta van de belastingplichtige onder de in artikel 5.3, lid 2, Wet IB 2001 genoemde bezittingen vallen, zodat deze tot haar rendementsgrondslag behoren.
Hoge Raad
De Hoge Raad spreekt nu uit dat deze oordelen geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad beoordeelt ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Bijzonder. Vanuit dat standpunt kan het bezitten van andere valuta dus ook onder box 3 vallen.
de Wet IB 20012, dat is pas vooruitzien !
Bijzonder
Want bij CFD ( Contract for Difference) werk je met het verschil in aan- en verkoopprijs.
De trader bezit de onderliggende waarde niet. Je krijgt alleen exposure aan de koersbewegingen ervan.