
Het bedrijf biedt zowel binnen als buiten Nederland verschillende diensten aan, waaronder juridische diensten. Naast de vestiging in Nederland, heeft het bedrijf nevenvestigingen in India, Iran, Suriname, Italië en Engeland. Daarnaast worden in het buitenland ook Nederlandse notariële diensten aangeboden via een in Nederland geregistreerde notaris. Ook geeft de onderneming in Nederland belastingadvies als belastingconsulent, wordt een boekhoud-/administratiekantoor gerund en wordt op kleine schaal payrolldiensten aangeboden. Tot slot beschikt de onderneming over een zogeheten ‘embassy desk’ die aan ambassades, particulieren en ondernemers ambassadediensten verleent. Een aantal van de cliënten van het bedrijf heeft een relatie met Iran.
Cliëntenonderzoek
De onderneming bankiert sinds 2013 bij ABN AMRO, en had onder meer vijf bankrekeningen, waaronder drie derdengeldenrekeningen. De bankrelatie kwam onder druk te staan nadat in 2019 twee betalingen met een link naar een Iraanse entiteit – National Iranian Tanker Co. – werden geweigerd. Dit leidde ertoe dat de bank een cliëntenonderzoek startte en nadere informatie verlangde over de organisatie, cliënten en dienstverlening van de onderneming.
De ondernemer verzette zich tegen de informatieverzoeken en stelde dat deze onvoldoende gemotiveerd waren, en dat verstrekking van de gevraagde informatie mogelijk strijdig zou zijn met op haar rustende geheimhoudingsverplichtingen uit hoofde van haar beroepspraktijk. In haar correspondentie betoogde zij dat de bank dient te onderbouwen op welke juridische grondslagen zij de informatie verlangt en welk belang daarmee gediend is. Ondanks deze bezwaren en het verstrekken van enige informatie, bleef de ondernemer weigeren om volledig aan de informatieverzoeken van de bank te voldoen. De bank herhaalde vervolgens haar verzoeken, met verwijzing naar haar verplichtingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden.
Uiteindelijk besloot de bank in april 2020 de bancaire relatie eenzijdig te beëindigen, met als motivering dat de ondernemer onvoldoende medewerking had verleend aan het cliëntenonderzoek, hetgeen volgens de bank in strijd was met haar contractuele en wettelijke verplichtingen en leidde tot onaanvaardbare risico’s.
Eis om bankrelatie voort te zetten
De ondernemer stapte daarop naar de rechtbank Amsterdam en wenst primair dat de bank haar besluit om de bancaire relatie te beëindigen terugdraait. Zij vordert dat de beëindiging als ongegrond wordt aangemerkt, dat de bank verplicht wordt de relatie op reguliere wijze voort te zetten, en dat zij haar niet (langer) opneemt in interne of andere registers, met verwijdering van eventuele reeds verrichte registraties. Aan deze vorderingen verbindt het bedrijf een dwangsom van € 1.000 per dag bij niet-naleving.
Daarnaast vraagt de belastingconsulent de rechter om te verklaren dat het bedrijf niet verplicht is om documenten te verstrekken die onder haar beroepsgeheim vallen. De onderneming stelt dat het cliëntenonderzoek door de bank onrechtmatig is, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid en de zorgplicht die op de bank rust. Subsidiair luidt het pleidooi dat de reeds verstrekte informatie toereikend is voor het afronden van het onderzoek.
Mocht de rechter het beëindigen van de relatie toch toewijzen, dan vordert het administratiekantoor subsidiair een verlenging van de bankrelatie met ten minste drie maanden vanaf het vonnis of, indien van toepassing, het arrest van het hof in hoger beroep. Ook vordert zij veroordeling van de bank in de proceskosten.
Verzoeken afgewezen
De rechtbank wijst de door het administratiekantoor gedane verzoeken tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, het houden van een tweede mondelinge behandeling, het nemen van dupliek, het houden van een enquête en een voorlopig getuigenverhoor af. De belastingconsulent had daartoe aanleiding gezien omdat volgens haar tijdens de zitting en de daaropvolgende wrakingsprocedure de kern van het geschil niet goed was overgekomen, en zij van oordeel is dat de rechtbank de rechtsvraag verkeerd heeft opgevat.
De rechtbank overweegt echter dat ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat op de beroepsmatige rechtsbijstandverlener een geheimhoudingsplicht rust, dit niet afdoet aan de bevoegdheid van de bank om de relatie met het administratiekantoor contractueel te beëindigen. Gelet hierop is het voorliggende geschil niet afhankelijk van beantwoording van de voorgestelde rechtsvragen en ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen of het horen van getuigen of deskundigen. Nu partijen voorts voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten toe te lichten, bestaat evenmin aanleiding voor een nieuwe zitting. Het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wordt eveneens afgewezen, nu de ondernemer onvoldoende concreet heeft gemaakt welk doel daarmee gediend zou zijn. De bank heeft haar motieven voor de opzegging immers uitgebreid toegelicht en is vrij in de keuze van gronden waarop zij de klantrelatie beëindigt.
Opzegging ABN AMRO
Ten aanzien van de opzegging overweegt de rechtbank dat de bank zich terecht heeft beroepen op haar contractuele opzeggingsbevoegdheid. Tussen partijen is overeengekomen dat de bank de klantrelatie kan opzeggen, behoudens uitzonderlijke omstandigheden waarin dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De ondernemer heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Hoewel zij aanvoert dat zij elders geen bankrekening kan openen voor vergelijkbare transacties en dat de bank reeds lange tijd bekend was met haar werkzaamheden, onderbouwt zij deze stellingen onvoldoende. Bovendien blijkt uit de stukken dat zij en haar medebestuurders nog wel over bankrekeningen bij andere banken beschikken. De enkele omstandigheid dat de bank eerder bepaalde transacties heeft toegestaan, maakt niet dat haar later beroep op de opzeggingsbevoegdheid onaanvaardbaar is.
Integriteitsrisico’s
De bank heeft de relatie beëindigd wegens integriteitsrisico’s die zij onvoldoende kon mitigeren, mede omdat het administratiekantoor, ondanks herhaalde verzoeken, onvoldoende transparantie bood over de aard van de transacties en de herkomst van gelden. Daarbij beroept de belastingconsulent zich op een geheimhoudingsplicht, maar dit beroep is in de ogen van de rechtbank te ruim en te weinig gespecificeerd, mede omdat de diensten van het kantoor niet onder toezicht van een tuchtrechtelijke instantie vallen en de gegeven omschrijvingen te algemeen zijn. Door gebrek aan inzicht in de transacties, het gebruik van derdengeldenrekeningen voor eigen facturering, de herkomst van gelden uit verhoogd risicolanden en het ontbreken van controleerbare documentatie, acht de rechtbank het standpunt van de bank voldoende onderbouwd. De langdurige gesprekken tussen partijen sinds 2019 laten bovendien zien dat de bank haar zorgplicht niet heeft verzaakt. Daarmee faalt het beroep op onaanvaardbaarheid en zijn de vorderingen tot voortzetting van de bancaire relatie niet toewijsbaar.
Intern verwijzingsregister
De rechtbank wijst ook de bezwaren van de ondernemer tegen vermelding in het intern verwijzingsregister (IVR) van de bank af. Het administratiekantoor had aangevoerd dat de registratie onrechtmatig is, maar de rechtbank volgt dat standpunt niet. De bank heeft voldoende gemotiveerd dat de registratie uitsluitend intern plaatsvindt, niet toegankelijk is voor andere financiële instellingen en daarmee geen belemmering vormt voor de belastingconsulent om elders een bancaire relatie aan te gaan. Voor deze verwerking van persoonsgegevens geldt dat deze, gelet op artikel 6 lid 1 onder f AVG, slechts rechtmatig is indien zij een gerechtvaardigd belang dient, noodzakelijk is voor de verwezenlijking daarvan, en de privacybelangen van betrokkene daaraan niet in de weg staan.
Volgens de rechtbank heeft de bank voldoende aangetoond dat de registratie is ingegeven door de bescherming van haar eigen integriteit en die van de bredere financiële sector, door te voorkomen dat zonder meer een nieuwe relatie met de ondernemer zou worden aangegaan. Dat is aan te merken als een gerechtvaardigd belang. Aangezien geen minder ingrijpende maatregel is gebleken om dit doel te bereiken, is de registratie noodzakelijk. Tevens acht de rechtbank de verwerking proportioneel, omdat de gevolgen voor de privacy van de belastingconsulent beperkt zijn: derden kunnen de registratie niet zien, noch informatie daarover bij de bank opvragen. Daarmee is voldaan aan de vereisten van de AVG en wordt ook de vordering tot verwijdering van de registratie afgewezen.
Geef een reactie