Een accountant die een opdracht aanneemt, moet vooraf met de klant bespreken welk uurtarief hij daarvoor precies gaat rekenen. Wie een gemiddeld tarief noemt, kan daar vervolgens bij facturering niet 30% van afwijken. Dat heeft de rechtbank Limburg geoordeeld in een zaak over onbetaalde rekeningen.
De accountant verzorgde voor een klant het samenstellen van de boekhouding, de jaarrekeningen, de fiscale aangiften, bezwaarschriften, verzoeken om uitstel van betaling en om uitstel van aangiften. Daarnaast was overeengekomen dat ook andere voorkomende werkzaamheden in opdracht zouden worden gedaan. “Als tarief voor deze werkzaamheden geldt een gemiddeld tarief van € 60,00 per uur”, zo is in de overeenkomst uit 2014 opgenomen.
Tussen juni 2014 en augustus 2016 blijven vijf facturen onbetaald ten bedrage van ruim € 18.000. Wel is in juli 2015 een verklaring ondertekend waarin de klant aangeeft ruim € 10.000 te zullen betalen zodra een hoeve, een erfenis waarin de klant voor een vijfde deelgerechtigd is, is verkocht. Die hoeve wordt in maart 2016 verkocht. De accountant heeft beslag gelegd op de opbrengst. Betaling blijft echter uit en de zaak komt voor de rechter. In een verstekvonnis wordt de klant begin dit jaar veroordeeld tot betaling van het grootste deel van de vordering. De klant tekent verzet aan.
Vordering erkend
De rechter merkt op dat de verklaring waarin de klant de vordering van ruim € 10.00 erkent, mede betrekking heeft op een factuur die pas tien maanden later is verstuurd. De achterliggende reden blijkt te zijn dat de BTW-afdracht van de accountant daarmee werd uitgesteld. “Deze handelswijze is door [de klant] geaccordeerd.” De klant stelt wel dat de specificaties van de werkzaamheden pas recent is ontvangen. Daaruit is gebleken dat een uurtarief van € 80 is gehanteerd en niet € 60.
Dat bezwaar komt te laat, vindt de kantonrechter. “Hij heeft het bedrag van de facturen immers uitdrukkelijk erkend in het kader van een met hem getroffen betalingsregeling. Had hij bezwaren willen maken tegen de facturen, dan had het op zijn weg gelegen die kenbaar te maken voordat hij tot erkenning overging. Dat hij wellicht niet heeft kunnen beschikken over de urenspecificaties acht de kantonrechter niet van belang omdat hij daarom had kunnen vragen voordat hij tot uitdrukkelijk erkenning overging.” Het bedrag moet dan ook worden betaald.
Zorgplicht: wijzen op duurder tarief
Voor de resterende facturen oordeelt de kantonrechter anders: deze bedragen zijn niet uitdrukkelijk erkend door de klant, die stelt dat een uurtarief van € 60 is afgesproken, terwijl ook hier € 80 is gerekend. “Gelet op het verschil van € 20 per uur, zijnde een verschil van ruim 30%, is de kantonrechter van oordeel dat als achteraf uit de facturen blijkt dat het gemiddelde tarief anders is dan het overeengekomen tarief, het op de weg van de adviseur ligt in het kader van zijn zorgplicht naar zijn opdrachtgever, zijn cliënt daar vooraf op te wijzen in het geval hij andere, duurdere werkzaamheden is gaan verrichten. Gesteld noch gebleken is dat dat in casu is gedaan.” De kantonrechter vindt daarom dat voor de overige werkzaamheden een tarief van € 60 moet worden gehanteerd.
Daarnaast vindt de kantonrechter een tarief van € 60 per reisuur en een reiskostenvergoeding van € 0,60 per kilometer redelijk. Uiteindelijk wordt de klant veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.858,83 inclusief BTW, plus wettelijke rente.
Ik krijg, dit lezende, de indruk dat zowel de partijen als de rechter het begrip “gemiddeld” iets anders beleven dan de gemiddelde lezer. Vervolgens kan ik de rechter weer erg goed begrijpen als ik lees dat de werkelijke werkzaamheden uit alleen “vak” werk bestaan op het terrein van erfrecht en de omzetbelasting niet alleen wordt verschoven maar ook nog eens het lage tarief wordt toegepast. Dat zegt aardig wat.
Dit soort uitspraken is de reden waarom uurtje-factuurtje is achterhaald. De kern van value pricing: Kom met een vaste prijs vooraf niet gebaseerd op tijd en ook betaling vooraf. Dit voorkomt discussie achteraf.