Ongelooflijk, maar waar: een accountantskantoor heeft over de jaren 2000 tot en met 2015 nooit aangifte vennootschapsbelasting gedaan. Dat blijk uit een advies van advocaat-generaal (AG) Wattel aan de Hoge Raad. De dga van het kantoor deed zelf bovendien geen aangifte inkomstenbelasting. In beide zaken werd daarom de bewijslast omgekeerd en verzwaard. De Hoge Raad buigt zich nu over de vraag of de personeelskosten wel juist zijn berekend in de van ambtswege opgelegde aanslag en of de procesorde niet is geschonden.
Uitspraak: ECLI:NL:PHR:2021:413
Het accountantskantoor is een naamloze vennootschap. De directeur houdt alle aandelen en verricht de werkzaamheden. De dga drijft ook buiten de NV een accountantskantoor als eenmanszaak. In een belastingzaak bij de Hoge Raad draait het vooral om het geschiljaar 2012, waarvoor het accountantskantoor tevergeefs werd uitgenodigd tot, herinnerd aan en aangemaand tot het doen van vpb-aangifte. De fiscus heeft de aanslag Vpb 2012 van ambtswege opgelegd, en ook een verzuimboete en beschikking belastingrente. Op dezelfde Hofzitting is de IB-zaak van de dga behandeld, waarin eveneens de bewijslast was omgekeerd wegens aangifteverzuim. In de IB-zaak heeft het Hof onder meer de gebruikelijk-loonregeling (art. 12a Wet LB 1964) van toepassing geacht, op basis waarvan bij de dga € 42.000 loon in aanmerking genomen. In de zaak van het accountantskantoor zijn echter slechts – op basis van door haar overgelegde stukken – personeelskosten ad € 6.861 in aanmerking genomen.
De rechtbank Zeeland‑West‑Brabant beoordeelde het pas in bezwaar ingediende aangiftebiljet (in een niet-gepubliceerde uitspraak) als onvoldoende. De bewijslast werd daarom ten nadele van het accountantskantoor omgekeerd en verzwaard. Het accountantskantoor wist naar het oordeel van de rechtbank echter niet overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de aanslag te hoog is vastgesteld. De fiscus heeft bij het vaststellen van de aanslag rekening gehouden met alle bekende gegevens en de aanslag berust daarom op een redelijke schatting. Het Hof sloot zich in een zeer summiere uitspraak in hoger beroep bij de overwegingen en het oordeel van de rechtbank aan.
Hoge Raad
Het accountantskantoor liet het daarbij nog steeds niet zitten en stapte daarom naar de Hoge Raad. Daar voert het kantoor twee cassatiemiddelen aan:
Middel I: het Hof is ongemotiveerd voorbij gegaan aan zijn eigen oordeel in de IB-zaak over de dga, behandeld op dezelfde zitting, waarin een gebruikelijk loon van € 42.000 in aanmerking is aangenomen. Een aftrek personeelskosten van slechts € 6.861 bij het accountantskantoor zou in dat geval geen redelijke schatting zijn en is in elk geval ongemotiveerd.
Middel II: art. 6 EVRM en een goede procesorde zijn geschonden omdat (i) de dga in verband met COVID-19 niet op ’s Hofs zitting aanwezig kon zijn, (ii) het verzoek van het accountantskantoor om uitstel van de mondelinge behandeling is afgewezen en (iii) door de gebrekkige telefoonverbinding tijdens de zitting zou het accountantskantoor de standpunten niet voldoende naar voren hebben kunnen brengen.
Conclusie AG
Het tweede middel (over de procesorde) slaagt in de ogen van de AG, het eerste niet: ‘Gegeven de omkering van de bewijslast in beide procedures, lijkt mij dat verwijzing naar de feitenrechter hoe dan ook niet tot een ander resultaat zal leiden als de belanghebbende en haar dga geen ander overtuigingsmateriaal hebben dan de discrepantie tussen twee schattingen in twee verschillende belastingen bij twee verschillende belastingplichtigen, waarvan één – de door haar bestredene – gebaseerd is op haar eigen gegevens, en de andere een wettelijke is die haar dga kennelijk niet kan weerleggen. Onduidelijk is gebleven wat daadwerkelijk is betaald aan personeelskosten .
Ik acht daarom het – nogal impliciete – feitelijke oordeel van het Hof dat de schatting niet onredelijk is, ook niet in het licht van de – bij gebrek aan gegevens eveneens geschatte – aanslag inkomstenbelasting, niet onbegrijpelijk. Dat feitelijke oordeel kan voor het overige in cassatie niet worden getoetst. Ik merk daarbij op dat de belanghebbende bij de feitenrechters niet zichtbaar geklaagd heeft over onverenigbaarheid van haar ambtshalve aanslag Vpb met de ambtshalve aanslag IB van haar dga.’
Of de Hoge Raad de conclusie (het advies) van de AG overneemt moet nog afgewacht worden. Als dat het geval is zal (vanwege het geslaagde bezwaar over de procesorde) worden verwezen naar hetzelfde gerechtshof als dat waarnaar de inkomstenbelastingzaak van de dga is verwezen.
Geef een reactie