
Kan de vergoeding die was opgenomen in een vaststellingsovereenkomst tussen een pastoraal werker en de RK Parochie Heilige Theresia Van Avila netto worden uitbetaald of niet? Over die vraag stonden de Dordtse parochie en de medewerker onlangs tegenover elkaar bij het gerechtshof Den Haag. De Rooms Katholieke parochie had bij het hof succes met het hoger beroep dat werd aangetekend tegen een uitspraak van de kantonrechter. Naar het oordeel van het hof had het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op de weg van de werknemer gelegen om bijvoorbeeld de Belastingdienst om een standpunt te vragen. Dat is niet gebeurd en daarmee blijft (te) onzeker of is voldaan aan de voorwaarden om netto uit te keren. Dit komt voor risico van de werknemer.
Pastoraal werker woont in pastorie
De in 2007 in dienst getreden pastoraal werker bewoonde een pastorie die eigendom is van de parochie. De bewoning was geregeld in een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst werd door de parochie per 1 mei 2017 opgezegd, waarbij ook een transitievergoeding werd betaald. Bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht de werknemer daarna (onder andere) om toekenning van een billijke vergoeding. Eind 2017 kende de rechtbank dat verzoek toe. De parochie tekende daartegen hoger beroep aan, waarna de beide partijen begin 2019 uiteindelijk tot een vaststellingsovereenkomst kwamen.
Fiscale clausule vaststellingsovereenkomst
In de vaststellingsovereenkomst werd in een fiscale clausule onder meer bepaald dat er aan de werknemer een vergoeding van €37.705,46 zou worden betaald ter compensatie van het verlaten van de pastorie, door haar te maken verhuis- en inrichtingskosten en toekomstige huurlasten. Verder werd afgesproken dat de vergoeding netto zou worden uitbetaald als dat volgens de fiscale regels kan en deze wijze van betalen niet kostenverhogend is voor de werkgever. De parochie won daarna advies in bij belastingadviseurs en kwam op basis daarvan tot de conclusie dat er loonbelasting op de vergoeding moest worden ingehouden. De parochie betaalde het bedrag van € 37.705,46 daarom niet netto, maar onder inhouding van belastingen (loonheffing). Het bedrag aan inhouding was € 15.501,95.
Rechtszaak over inhouding loonbelasting
De werknemer vorderde daarna bij de kantonrechter met succes betaling van het ingehouden bedrag. In hoger beroep geeft het hof echt de parochie gelijk. De vraag is waartoe de fiscale clausule in de vaststellingsovereenkomst de parochie verplicht, overweegt het hof. Daartoe dient deze bepaling te worden uitgelegd volgens het Haviltex-criterium1. Daarbij dient niet enkel te worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Het gaat er uiteindelijk om welke verwachtingen partijen op grond van de omstandigheden van het geval over en weer mochten hebben.
De fiscale clausule is zo opgeschreven dat er twee vereisten zijn om tot een netto uitkering te komen: (1) “[i]ndien en voor zover een dergelijke vergoeding met inachtneming van de geldende juridische en fiscale wet- en regelgeving zonder inhoudingen en afdrachten kan worden gedaan aan [werknemer]” en (2) dit “voor de Parochie niet tot aanvullende kosten of heffingen zal leiden”. Als aan deze vereisten niet is voldaan is de parochie dus niet gehouden netto te betalen, anders gezegd: dan was zij gerechtigd op het bedrag een inhouding te doen ter zake van belastingen.
Oordeel hof
Het hof dient in deze zaak te beoordelen of is voldaan aan de vereisten om netto uit te keren. Daartoe moet een inschatting worden gedaan van wat (uiteindelijk) de belastingrechter zou oordelen over de inhoudingsplicht van de parochie. Door de werknemer, die zelf geen adviezen heeft overgelegd, zijn de op dit punt door de parochie ingewonnen – en naar mag worden aangenomen – deskundige adviezen onvoldoende weerlegd. Anders dan de werknemer betoogt, kan (bijvoorbeeld) bij de inschatting van de fiscale behandeling niet als feit of uitgangspunt worden gehanteerd dat er géén sprake was van een dienstwoning, maar van een oneigenlijke dienstwoning. Ook als in deze civiele procedure zou worden aanvaard dat van een dienstwoning geen sprake was – en de parochie heeft aangevoerd dat daar wel sprake van was – dan is de belastingrechter niet aan dit oordeel gebonden. Naar het oordeel van het hof had het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op de weg van de werknemer gelegen om – bijvoorbeeld – de belastingdienst om een standpunt te vragen op basis van de door haar gewenste vraagstelling. Dat is niet gebeurd.
Aldus blijft (te) onzeker of is voldaan aan de voorwaarden om netto uit te keren. Dit komt voor risico van de werknemer. De slotsom is dat niet is voldaan aan de voorwaarden om netto uit te keren. De vorderingen van de werknemer zijn daarom niet toewijsbaar.
Jammer dat in deze casus , ongeveer door alle betrokkenen, het begrip netto wordt (mis)ge-bruikt voor het bedoelen van onbelast.