
Een onderneming in de machinebouw was ontevreden over de (fiscale) werkzaamheden die een administratiekantoor uitvoerde en liet een accountantskantoor herstelwerk uitvoeren. Bij de rechtbank Noord-Holland vorderde het bedrijf de kosten terug van het administratiekantoor, maar de rechtbank wijst de vorderingen af. Het administratiekantoor is nooit in de gelegenheid gesteld om de fouten zelf te herstellen. Omdat een ingebrekestelling ontbreekt en naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een situatie als bedoeld in de artikelen 6:82 lid 2 en 6:83 BW, is het administratiekantoor niet in verzuim geraakt. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de fouten die het administratiekantoor volgens de klant zou hebben gemaakt.
Het administratiekantoor verzorgde van 2008 tot 2018 de administratie van een onderneming gespecialiseerd in het bewerken van onderdelen voor, onder andere, de machinebouw. Het bedrijf werd ondersteund in het voeren van de administratie en bij fiscale werkzaamheden. In 2018 is deze overeenkomst door het bedrijf beëindigd, medio 2018 werd een accountantskantoor ingeschakeld. De onderneming spande daarna een rechtszaak aan waarin de kosten terug werden gevorderd die aan het accountantskantoor moesten worden betaald voor het herstellen van de fouten en een deel van het aan het administratiekantoor betaalde honorarium.
Wettelijk kader
Het bedrijf vordert dat de overeenkomst tussen partijen gedeeltelijk wordt ontbonden en vordert schadevergoeding. Voor zowel ontbinding als schadevergoeding geldt dat zolang nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, sprake moet zijn van verzuim1. Tussen partijen is niet in geschil dat nakoming van de overeenkomst niet blijvend onmogelijk was. Beoordeeld moet dus worden of het administratiekantoor in verzuim was.
Volgens artikel 6:82 lid 1 BW treedt het verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De functie van een ingebrekestelling is om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en zo te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is.
Uit artikel 6:82 lid 2 BW volgt dat, indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, de ingebrekestelling kan plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld.
Verzuim kan ook zonder ingebrekestelling intreden. Artikel 6:83 BW noemt drie gevallen waarin het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar dit is geen limitatieve opsomming. Mede in verband met de hanteerbaarheid in de praktijk van het wettelijk stelsel, kan onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het wat betreft de in artikelen 6:82 en 6:83 BW vervatte hoofdregels en uitzonderingen omtrent ingebrekestelling en verzuim niet zozeer gaat om strakke regels die de schuldeiser, na raadpleging van de wet, in de praktijk naar de letter zal kunnen toepassen. Deze bepalingen beogen veeleer de rechter de mogelijkheid te geven om in de gevallen dat partijen – zoals meestal – zonder gedetailleerde kennis van de wet hebben gehandeld, tot een redelijke oplossing te komen naar gelang van wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hen mocht worden verwacht2.
Oordeel rechtbank: geen verzuim
Uit de tussen partijen gevoerde correspondentie blijkt dat er steeds is gezocht naar een mogelijkheid om in onderling overleg tot een oplossing te komen voor de problemen waarmee de klant zich geconfronteerd zag. Deze benaderingswijze is ook gehanteerd door de advocaat van het bedrijf. Het administratiekantoor heeft zich daarbij, naar het oordeel van de rechtbank, steeds meewerkend opgesteld. Hoewel de klant wel heeft aangegeven klachten te hebben over de door het administratiekantoor verrichte werkzaamheden, heeft het bedrijf het administratiekantoor nooit in de gelegenheid gesteld deze klachten zelf te verhelpen. Dit terwijl het bedrijf heeft erkend dat het administratiekantoor de werkzaamheden ‘in eerste instantie’ goed zijn gegaan. Ook heeft de klant nooit aan het administratiekantoor meegedeeld dat hij uit de houding van het administratiekantoor afleidde dat het administratiekantoor niet in staat was de klachten zelf te verhelpen. Onder deze omstandigheden had van de klant, die vanaf juli 2019 bovendien werd bijgestaan door een advocaat, verwacht mogen worden dat hij het administratiekantoor in gebreke stelde dan wel aangaf welke gevolgen hij verbond aan kennelijke uitspraken van het administratiekantoor. Omdat een ingebrekestelling ontbreekt en naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een situatie als bedoeld in de artikelen 6:82 lid 2 en 6:83 BW, is het administratiekantoor niet in verzuim geraakt. De overeenkomst van partijen kan dan ook niet gedeeltelijk worden ontbonden en er bestaat geen recht op schadevergoeding. De vorderingen van de klant worden afgewezen.
Geef een reactie