
De fiscaal adviseur had diverse mensen uit de media- en entertainmentsector in de klantenkring. Voor een van hen was hij betrokken bij het opzetten van een structuur met buitenlandse vennootschappen en bankrekeningen om belastingvoordeel te behalen. Maar de klant was er niet tevreden over en daagde de adviseur voor de rechter, die in 2018 oordeelde dat van toerekenbare tekortkomingen van de adviseur niets gebleken was.
Datzelfde jaar liep er een strafrechtelijk onderzoek tegen hem, waarbij een RA die werkte voor de FIOD een proces-verbaal opstelde. Daarin staat dat er een redelijk vermoeden bestond dat de adviseur zich voor acht cliënten mogelijk schuldig heeft gemaakt aan meerdere fiscale delicten en aan overtreding van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt). De adviseur stapte naar de Accountantskamer: het proces-verbaal bevatte onjuistheden waardoor zijn reputatie is besmeurd, zo betoogde hij. Maar de tuchtrechter verklaarde de klacht ongegrond, want de vermeende onjuistheden waren allemaal afkomstig uit de dagvaarding of verhoren van getuigen.
De adviseur neemt daarmee geen genoegen en brengt de zaak naar het CBb. Het college stelt allereerst vast dat het handelen en nalaten van de RA op de juiste wijze is getoetst door de Accountantskamer.
Voldoende aanknopingspunten
De fiscaal adviseur maakt bezwaar tegen de passage in het proces-verbaal waarin staat dat hij wist dat de klant samenwoonde met iemand die de Braziliaanse nationaliteit heeft. Hij had namelijk mailberichten van de ouders van zijn klant die anders beweerden: ontlastende feiten die niet zijn genoemd, vindt hij.
De betreffende passage is echter een citaat uit een dagvaarding en daarmee geen eigen vaststelling, zo concludeert het CBb. Bovendien wordt in de dagvaarding op andere punten ook gemeld dat was geprobeerd te verhullen dat de Braziliaanse partner niet daadwerkelijk uit Nederland was geëmigreerd. “Gezien het vorenstaande heeft de Accountantskamer terecht geoordeeld dat het dossier waarover [de RA] beschikte voldoende aanknopingspunten bood voor het vermoeden dat passage 1 juist was, althans geen basis geeft aan de stelling dat hij wist of moest weten dat deze passage onjuist was.”
Gekunsteld en verdacht
Dan protesteert de adviseur nog tegen de opmerking dat hij als enige bevoegd was voor bankrekeningen die liepen over de Kanaaleilanden “en die gevoed werden vanuit Cyprus”, zodat de klant niet meer bij zijn eigen geld kon. De gang van zaken is onnodig gekunsteld en verdacht weergegeven, vindt hij. Maar ook die passage zijn citaten uit de dagvaarding, stelt het college vast. Bovendien blijkt uit andere stukken dat de adviseur geruime tijd bezig is geweest om te zoeken naar een oplossing voor het probleem dat zijn klant zelf geen betalingen kon doen.
Oprichten vennootschappen
Tot slot maakt de adviseur bezwaar tegen de opmerking dat hij vennootschappen in Cyprus heeft opgericht voor de klant. De essentie van de bestreden passage is niet een verwijt dat de adviseur persoonlijk vennootschappen op Cyprus zou hebben opgericht, maar dat het in Cyprus oprichten van vennootschappen een belangrijk onderdeel vormde van zijn advies aan de klant over de te volgen constructie die zou zorgen dat hij minder belasting hoefde af te dragen. Ook dat bezwaar wordt afgewezen.
De RA gaat ook in hoger beroep vrijuit.
Geef een reactie