Auto van de zaak is een populaire arbeidsvoorwaarde, met echter een fikse fiscale component. Voor de werknemer zijn er de verschillende bijtellingstarieven, voor de werkgever liggenn er de finaciële en administratieve lasten rond o.a. BTW en loonbelasting. Ontkomen aan de bijtelling betekent dat de gebruiker een nauwkeurige kilometeradministratie bij moet hebben. Slechts die voor 1 januari 2014 op naam gesteld en toen kwalificeerden voor het 0-tarief blijven gedurend 5 jaar in het 0-tarief (voerttuigen met een CO2 uitstoot lager dan 50 gram per kilometer).
1 Inleiding
De werkgever kan de werknemer een (bestel)auto ter beschikking stellen. Aan deze terbeschikkingstelling zitten loonbelasting- en BTW-aspecten. Wie kent het niet: De bijtelling (het autokostenforfait). In het hiernavolgende gaan we in op enige loonbelasting- en BTW-aspecten, alsmede op mogelijkheden om aan de bijtelling te ontkomen.
2 Loonbelastingaspecten
Als de werkgever een auto of bestelauto ter beschikking stelt aan de werknemer, dan krijgt deze te maken met een bijtelling, het zogenaamde autokostenforfait, dat via de loonbelasting loopt.
2.1 Het autokostenforfait ofwel de bijtelling
Het autokostenforfait ofwel de bijtelling is van toepassing als een auto of een bestelauto ten behoeve van werkzaamheden en ook voor privédoeleinden ter beschikking van de werknemer wordt gesteld.
Een eventuele vergoeding door de werknemer voor privékilometers (eigen bijdrage) is aftrekbaar van de bijtelling, maar niet verder dan tot nul; de bijtelling kan niet negatief worden en het meerdere kan niet in aanmerking genomen worden als negatief loon.
De bijtelling hoeft niet plaats te vinden voor werknemers, die met de (bestel)auto minder dan 500 kilometer per jaar privé rijden, waarbij woon-werkkilometers worden aangemerkt als zakelijke kilometers. Het is verstandig in zo’n geval een “Verklaring geen privégebruik” aan te vragen. Zie hierna.
Bestelauto’s, die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor vervoer van goederen, zijn van de bijtelling uitgesloten.
Het is goed zich te realiseren dat het autokostenforfait pas geldt als er sprake is van “terbeschikkingstelling”. Kan niet geconcludeerd worden dat de auto (of bestelauto) ter beschikking staat, dan geldt de autokostenfictie dus niet! Bij privégebruik van auto’s/ bestelauto’s van de werkgever, die niet ter beschikking staan, geldt de regeling inzake de beloning in natura.
We zullen derhalve allereerst stilstaan bij de vraag wanneer er nu eigenlijk sprake is van terbeschikkingstelling.
2.2 Wanneer staat een auto of bestelauto ter beschikking?
De Hoge Raad heeft aangegeven dat van “terbeschikkingstelling” sprake is als de werkgever de auto voor de werknemer heeft “bestemd”. De auto staat de werknemer voortdurend ter beschikking en mag ook voor privéritten worden bestemd.
In de Memorie van Toelichting bij de wettekst staat dat onder terbeschikkingstelling wordt verstaan het mogen gebruiken van een auto voor zakelijke (inclusief woon-werkverkeer) en privédoeleinden, waarbij normaliter alle kosten, lasten en afschrijvingen voor rekening komen van degene, die de auto ter beschikking stelt (de werkgever).
Als een auto of een bestelauto niet ter beschikking gesteld wordt voor werkzaamheden, maar wel voor enig privégebruik, bijvoorbeeld voor drie weken vakantie of af en toe eens een weekend, dan is het autokostenforfait niet van toepassing.
Alsdan is de regeling voor de beloningen in natura van toepassing. Dit houdt in dat de waarde in het economisch verkeer van het gebruik als loon in natura bij het inkomen van de werknemer moet worden geteld.
2.3 De bijtelling
De bijtelling van de auto (bestelauto) van de zaak wordt via de salarisadministratie verwerkt. Dit geldt voor alle ook voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto’s en bestelauto’s. Als uitzondering geldt de auto en de bestelauto, die op jaarbasis voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt en bestelauto’s, die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen. Het voordeel wordt gesteld op tenminste 25% van de cataloguswaarde van de auto/ bestelauto (inclusief BPM en BTW). Voor bepaalde milieuvriendelijke auto’s geldt een lager percentage. Dit is afhankelijk van de CO2-uitstoot, of er op benzine of diesel gereden wordt en hangt af van het moment waarop voor het eerst een kenteken is afgegeven voor de auto.
Is er vóór 1 juli 2012 voor het eerst een kenteken afgegeven voor de auto?
Dan geldt de bijtelling volgens de tabel, zoals hieronder weergegeven. De bijtelling is altijd een percentage van de cataloguswaarde van de auto.
CO2-uitstoot per km |
soort brandstof |
percentage van de |
|
|
50 gram of minder |
bijvoorbeeld elektrische auto of hybride auto |
0% |
||
95 gram of minder |
diesel |
14% |
||
116 gram of minder en meer dan 95 gram |
diesel |
20% |
||
110 gram of minder en meer dan 50 gram |
andere brandstof dan diesel |
14% |
||
140 gram of minder en meer dan 110 gram |
andere brandstof dan diesel |
20% |
||
Alle overige auto’s |
25% |
|||
Hoelang geldt het percentage?
Het percentage van de bijtelling geldt totdat de auto wordt verkocht.
Is het eerste kenteken vóór 1 juli 2012 afgegeven, maar is de auto na 1 juli 2012 nog een keer op naam van een ander gezet? Dan geldt het percentage gedurende 60 maanden vanaf 1 juli 2012.
Voor auto’s met een CO2-uitstoot van 50 gram of minder, waarvoor vóór 1 januari 2012 voor het eerst een kenteken is afgegeven, geldt het percentage tot 1 januari 2017. Dit percentage blijft ook gelden als de auto van eigenaar wisselt of als een andere werknemer de auto gaat gebruiken.
Is voor het eerst een kenteken afgegeven na 30 juni 2012 en vóór 1 januari 2013?
Dan geldt de bijtelling volgens de tabel, zoals hieronder weergegeven. De bijtelling is altijd een percentage van de cataloguswaarde van de auto.
CO2-uitstoot per km |
soort brandstof |
percentage van de |
|
|
50 gram of minder |
bijvoorbeeld elektrische auto of hybride auto |
0% |
||
91 gram of minder |
diesel |
14% |
||
114 gram of minder en meer dan 91 gram |
diesel |
20% |
||
102 gram of minder en meer dan 50 gram |
andere brandstof dan diesel |
14% |
||
132 gram of minder en meer dan 102 gram |
andere brandstof dan diesel |
20% |
||
Alle overige auto’s |
25% |
|||
Hoelang geldt het percentage?
Het percentage geldt voor een periode van 60 maanden. Deze periode gaat in op de 1e dag van de maand, die volgt op de maand waarin voor het eerst een kenteken is afgegeven. Het percentage blijft ook gelden als de auto van eigenaar wisselt of als een andere werknemer de auto gaat gebruiken.
Direct na afloop van de periode van 60 maanden wordt het percentage opnieuw vastgesteld aan de hand van de regels, die op dat moment gelden. Het nieuwe percentage geldt dan weer voor een periode van 60 maanden.
Is voor het eerst een kenteken afgegeven in 2013?
Dan geldt de bijtelling volgens de tabel, zoals hieronder weergegeven. De bijtelling is altijd een percentage van de cataloguswaarde van de auto.
CO2-uitstoot per km |
soort brandstof |
percentage van de |
|
|
50 gram of minder |
bijvoorbeeld elektrische auto of hybride auto |
0% |
||
88 gram of minder |
diesel |
14% |
||
112 gram of minder en meer dan 88 gram |
diesel |
20% |
||
95 gram of minder en meer dan 50 gram |
andere brandstof dan diesel |
14% |
||
124 gram of minder en meer dan 95 gram |
andere brandstof dan diesel |
20% |
||
Alle overige auto’s |
25% |
|||
Het percentage geldt voor een periode van 60 maanden. Deze periode gaat in op de 1e dag van de maand, die volgt op de maand waarin voor het eerst een kenteken is afgegeven. Het percentage blijft ook gelden als de auto van eigenaar wisselt of als een andere werknemer de auto gaat gebruiken.
Direct na afloop van de periode van 60 maanden wordt het percentage opnieuw vastgesteld aan de hand van de regels, die op dat moment gelden. Het nieuwe percentage geldt dan weer voor een periode van 60 maanden.
Is voor het eerst een kenteken afgegeven in 2014?
Dan geldt de bijtelling volgens de tabel, zoals hieronder weergegeven. De bijtelling is altijd een percentage van de cataloguswaarde van de auto.
CO2-uitstoot per km |
soort brandstof |
percentage van de |
|
0 gram |
Diesel |
4% |
|
50 gram of minder en meer dan 0 gram |
Diesel |
7% |
|
85 gram of minder en meer dan 50 gram |
Diesel |
14% |
|
111 gram of minder en meer dan 85 gram |
Diesel |
20% |
|
0 gram |
andere brandstof dan diesel |
4% |
|
50 gram of minder en meer dan 0 gram |
andere brandstof dan diesel |
7% |
|
88 gram of minder en meer dan 50 gram |
andere brandstof dan diesel |
14% |
|
117 gram of minder en meer dan 88 gram |
andere brandstof dan diesel |
20% |
|
Alle overige auto’s |
– |
25% |
|
|
|
|
|
Hoelang geldt het percentage?
Het percentage geldt voor een periode van 60 maanden. Deze periode gaat in op de 1e dag van de maand, die volgt op de maand waarin voor het eerst een kenteken is afgegeven. Het percentage blijft ook gelden als de auto van eigenaar wisselt of als een andere werknemer de auto gaat gebruiken.
Direct na afloop van de periode van 60 maanden wordt het percentage opnieuw vastgesteld aan de hand van de regels, die op dat moment gelden. Het nieuwe percentage geldt dan weer voor een periode van 60 maanden.
Is voor het eerst een kenteken afgegeven in 2015?
Dan geldt de bijtelling volgens de tabel, zoals hieronder weergegeven. De bijtelling is altijd een percentage van de cataloguswaarde van de auto.
CO2-uitstoot per km |
soort brandstof |
percentage van de |
0 gram |
alle brandstoffen |
4% |
50 gram of minder en meer dan 0 gram |
alle brandstoffen |
7% |
82 gram of minder en meer dan 50 gram |
alle brandstoffen |
14% |
110 gram of minder en meer dan 82 gram |
alle brandstoffen |
20% |
Het percentage geldt voor een periode van 60 maanden. Deze periode gaat in op de 1e dag van de maand, die volgt op de maand waarin voor het eerst een kenteken is afgegeven. Het percentage blijft ook gelden als de auto van eigenaar wisselt of als een andere werknemer de auto gaat gebruiken.
Direct na afloop van de periode van 60 maanden wordt het percentage opnieuw vastgesteld aan de hand van de regels, die op dat moment gelden. Het nieuwe percentage geldt dan weer voor een periode van 60 maanden.
Bijtelling behoort tot het loonbegrip
Een eventuele vergoeding door de werknemer voor privékilometers (eigen bijdrage) is aftrekbaar.
Doordat de auto van de zaak een onderdeel is van het loonbegrip, betekent dit dat de auto (of bestelauto) ook meetelt voor:
- de 30%-regeling (voor uit het buitenland aangetrokken werknemers met een specifieke deskundigheid, die schaars is op de Nederlandse arbeidsmarkt)
- de gebruikelijkloonregeling voor DGA’s
Het voordeel van de auto (of bestelauto) van de zaak behoort echter niet tot de grondslag voor de pensioenopbouw en is tot 1 januari 2013 ook geen onderdeel van de grondslag voor de werknemersverzekeringen. Vanaf 1 januari 2013 vormt de bijtelling ook loon voor de werknemersverzekeringen.
Excessief privégebruik
De bijtellingspercentages zijn een minimum. Dit realiseert men zich niet altijd. Als er sprake is van excessief privégebruik, c.q. de Belastinginspecteur kan bewijzen dat hiervan sprake is, dan dient een hoger bijtellingspercentage in aanmerking genomen te worden.
Bij de lagere percentages is het ook zo dat de werkgever moet bewijzen dat de auto voldoet aan de voorwaarden, die gelden voor de lagere bijtelling. Is het werkelijke voordeel van het privégebruik meer dan 25% van de catalogusprijs, dan is er sprake van zogenoemd excessief privégebruik en is de werkelijke waarde van het privégebruik belast. Over de werkelijke waarde mag de werkgever een percentage van de catalogusprijs van de auto in mindering brengen. Dit percentage is gelijk aan het verschil tussen 25% en het verlaagde bijtellingspercentage dat voor de auto geldt. Laat ons dit verhelderen met twee voorbeelden.
Voorbeeld 1
Stel: We hebben een auto met een catalogusprijs van € 30.000 en deze auto kwalificeert voor een bijtellingspercentage van 14%. Er is geen sprake van een eigen bijdrage. De bijtelling zou dan bedragen: 14% van € 30.000 is € 4.200. Nu blijkt dat de werkelijke waarde van het privégebruik
€ 8.500 is. De bijtelling is nu € 8.500 -/- (25% -/- 14% =) 11% van € 30.000 is € 5.200.
Voorbeeld 2
Dezelfde uitgangspunten als in voorbeeld 1, maar het bijtellingspercentage is nu 20%. De bijtelling zou dan zijn 20% van € 30.000 is € 6.000. De werkelijke waarde van het privégebruik blijkt ook hier € 8.500 te zijn. De bijtelling is nu € 8.500 -/- (25% -/- 20% =) 5% van € 30.000 = € 7.000.
2.4 Eigen bijdrage
De eigen bijdrage voor de auto wordt in mindering gebracht op de bijtelling. Een aantal aandachtspunten met betrekking tot de eigen bijdrage.
Zoals gezegd, wordt de eigen bijdrage, die de werknemer betaalt, in mindering gebracht op de bijtelling. Als de bijtelling nihil is, zou men kunnen verdedigen dat de eigen bijdrage leidt tot negatief loon. De Hoge Raad heeft evenwel in 1997 al beslist, dat negatief loon in deze niet mogelijk is, tenzij de werknemer zich niet kon onttrekken aan de terbeschikkingstelling van de auto.
Aan derden betaalde brandstofkosten zijn niet aftrekbaar/ verrekenbaar, tenzij de betaling is aan te merken als gedaan ten behoeve van de werkgever en bij overeenkomst is voorzien dat die betaling als bijdrage privégebruik auto wordt aangemerkt. Daarom kan het nuttig zijn een regeling te treffen op grond waarvan de werknemer gerechtigd is ter zake van de auto van de zaak bepaalde kosten namens de werkgever te maken, welke kosten later worden getransformeerd tot een eigen bijdrage van de werknemer. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de BTW bij de werkgever in aanmerking kan komen.
Betaalt de werknemer een bijdrage, omdat hij in een duurdere auto rijdt dan waarop hij volgens de normen van de werkgever recht heeft, of omdat er bepaalde extra’s aan de auto zijn aangebracht, dan moet die bijdrage naar evenredigheid worden toegerekend aan het privégebruik en zakelijk gebruik. Alleen het deel dat toe te rekenen is aan het privégedeelte, is aftrekbaar van de bijtelling.
Als er een bijdrage ineens betaald wordt voor een duurdere auto, dan moet deze bijdrage worden uitgesmeerd over de vermoedelijke gebruiksduur van de auto. Per jaar is dan het gedeelte, dat ziet op het privégebruik, volgens de hiervoor vermelde evenredigheidsmethode aftrekbaar.
2.5 Verklaring geen privégebruik auto
Eén van de voor de werkgever belangrijke gevolgen voor het feit dat het voordeel van de auto van de zaak via de loonheffing belast wordt, is dat de werkgever nu moet controleren of werknemers, die stellen minder dan 500 kilometer privé te rijden, dit ook daadwerkelijk doen.
Voor de werkgever is dit van belang, want mocht hij de bijtelling achterwege hebben gelaten, omdat de werknemer minder dan 500 kilometer per jaar privé zou hebben gereden en dit mocht achteraf niet kloppen, dan krijgt de werkgever een naheffing in de loonheffing. Om de werkgevers tegemoet te komen, is de “verklaring geen privégebruik auto” geïntroduceerd.
“Verklaring geen privégebruik auto”
De werknemer kan de “verklaring geen privégebruik auto” aan de Inspecteur vragen als de werknemer meent dat de bijtelling in verband met de auto van de zaak op hem niet van toepassing is. Als de Inspecteur positief op het verzoek heeft beslist, kan de inhoudingsplichtige (de werkgever) op basis van de afgegeven verklaring de bijtelling in verband met de auto van de zaak achterwege laten. Deze verklaring werkt in beginsel als een vrijwaring voor de werkgever. De naheffingsaanslag loonheffing in verband met een ten onrechte gebruikte verklaring wordt niet bij de werkgever, maar bij de werknemer neergelegd. En daarmee ligt de discussie ook weer daar waar hij thuishoort; namelijk tussen de Belastingdienst en de werknemer.
Verzoekformulier
De Belastingdienst heeft een modelformulier “Verzoek verklaring geen privégebruik auto” ter beschikking gesteld. Dit formulier kan via de website van de Belastingdienst worden gedownload (www.belastingdienst.nl).
Met dit formulier kan de werknemer de verklaring aanvragen. De Verklaring wordt in beginsel voor onbepaalde tijd afgegeven. Wél vraagt de Belastingdienst jaarlijks of er nog wijzigingen zijn. De werknemer is verantwoordelijk voor het doorgeven van wijzigingen aan de Belastingdienst of deze er nu om vraagt of niet. Met het verzoek verklaart de werknemer dat hij met de ter beschikking gestelde auto geen privé rijdt, althans minder dan 500 kilometer per jaar. Blijkt nu dat deze grens wordt overschreden en dat de werknemer niet verzoekt om intrekking van de verklaring, dan zal de loonheffing bij hem worden nageheven, waarbij hij alsdan rekening dient te houden met boetes en verhogingen. Bij een “verklaring geen privégebruik auto” is de werkgever in beginsel gevrijwaard, tenzij hem duidelijk moet zijn dat de verklaring op onjuiste gronden is verleend.
Het bewijs dat er minder gereden wordt dan 500 kilometer per jaar, dient op overtuigende wijze te worden bewezen. In de praktijk zal dit in de meeste gevallen geleverd kunnen worden door middel van een sluitende kilometeradministratie. Als deze niet overlegd kan worden, zal de Belastingdienst stellen dat er onterecht gebruik gemaakt is van de verklaring, met alle gevolgen van dien. Houdt er rekening mee dat ook tussentijds, gedurende het jaar, naar de kilometeradministratie gevraagd kan worden.
Het is aan te bevelen dat een werkgever een bijtelling alleen achterwege laat als de werknemer een verklaring kan overleggen. Zonder deze verklaring is de werkgever immers niet gevrijwaard. De werkgever moet dan zelf controleren of de werknemer aan de voorwaarden voldoet, dus hij zal tenminste de (sluitende) kilometeradministratie moeten controleren. Anderzijds is het zo dat, als de werknemer van de Inspecteur de verklaring niet krijgt, hij ook niet heeft kunnen aantonen minder dan 500 kilometer privé te rijden. Reden te meer voor de werkgever om wél rekening te houden met de bijtelling.
Ten onrechte gebruikte verklaring
De verklaring werkt als een vrijwaring voor de werkgever. Dit is alleen anders als de werkgever moet weten dat de verklaring ten onrechte is afgegeven. Hierbij valt te denken aan samenspanning tussen werkgever en werknemer of de werkgever weet bijvoorbeeld dat de werknemer met de auto op vakantie gaat naar Zuid‑Frankrijk.
De vrijwaring voor de werkgever houdt in dat, als op enig moment door de Belastingdienst geconstateerd wordt dat de verklaring ten onrechte wordt gebruikt (er wordt wél meer dan 500 kilometer per jaar privé gereden), dan wordt de naheffingsaanslag loonheffing bij de werknemer opgelegd, eventueel met boetes en verhogingen. De verklaring wordt ingetrokken en de werkgever moet vanaf dat moment de bijtelling in aanmerking nemen.
Voorbeeld:
Stel een werknemer heeft per 1 januari 2014 een auto van de zaak met cataloguswaarde van € 30.000 en geen eigen bijdrage. Laten we aannemen dat de auto in de 25%-schijf zou vallen. De werknemer stelt minder dan 500 kilometer privé per jaar te rijden en heeft een verklaring. Op grond van de verklaring kan de werkgever bijtelling achterwege laten. Op 1 juli 2014 blijkt de verklaring onterecht te zijn afgegeven.
Aan de werknemer wordt nu een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd voor een bijtelling van 6/12 * 25% * € 30.000 is € 3.750. Dit bedrag maal het van toepassing zijnde tarief is de na te betalen loonheffing. De werknemer zal rekening moeten houden met boetes en verhogingen. De werkgever houdt de rest van het jaar rekening met een maandelijkse bijtelling van 1/12 * 25% * € 30.000 is € 625.
Let op dat ook de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet zal worden nageheven (speelt als de werknemer nog niet aan het maximum zit). De werkgever is evenwel niet verplicht deze nageheven bijdrage te vergoeden. Het heeft ook gevolgen voor de premies werknemersverzekeringen (als de werknemer nog niet aan het maximum zit), immers met ingang van 1 januari 2013 behoort de bijtelling ook tot het loon voor de werknemersverzekeringen
De nageheven bijtelling vormt wel loon.
Gedurende het jaar constateert de werknemer dat toch de 500 kilometer wordt overschreden, wat te doen?
Als de werknemer gedurende het jaar ontdekt dat hij toch meer dan 500 kilometer privé zal gaan rijden, kan hij op elk moment om intrekking van de verklaring verzoeken. De Inspecteur zal dit verzoek honoreren en voor de voorbije maanden een naheffingsaanslag aan de werknemer opleggen, maar nu waarschijnlijk zonder boetes. De verklaring wordt ingetrokken en de werkgever houdt vanaf dat moment weer rekening met de bijtelling.
2.6 Bewijs minder dan 500 kilometer privé
De werknemer moet het bewijs, dat de auto of bestelauto van de zaak op jaarbasis minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, leveren. Ook al is een “Verklaring geen privégebruik auto” afgegeven, dan zal de werknemer nog steeds aan moeten tonen dat er minder dan 500 kilometer per jaar privé wordt gereden. Bewijs wordt door de werknemer geleverd door middel van een rittenadministratie of dient anderszins aangetoond te worden. Er geldt in deze de zogenaamde vrije bewijsleer. Dit houdt in dat de vorm, waarin het bewijs geleverd wordt, geheel vrij is, als het bewijs maar geleverd wordt. De beste wijze om dit bewijs te leveren, blijft toch de sluitende rittenadministratie. Het bewijs kan ook anderszins aangetoond worden, maar ervaring leert dat dat niet altijd gemakkelijk is.
Een model voor een rittenadministratie is hierna weergegeven:
Overigens is het van belang dat, in het geval er door een bijzondere oorzaak afgeweken wordt van de gebruikte route, er wordt aangegeven wat de oorzaak van deze afwijking is geweest.
Naast de rittenadministratie bestaat de mogelijkheid dat tussen de werkgever en de werknemer afgesproken wordt dat de auto niet voor privédoeleinden mag worden gebruikt en dat de auto buiten werktijd wordt gestald op het bedrijfsterrein van de werkgever.
Essentieel is dat de werkgever er de hand in houdt dat de werknemers na werktijd de auto stallen op het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld door controle op het achterlaten van de autosleutels en het bijhouden van een register. De Belastingdienst kan het toezicht door de werkgever steekproefsgewijs toetsen aan de hand van de registratie door de werkgever en de daadwerkelijke aanwezigheid van de auto’s op het bedrijfsterrein. Papier is geduldig, dus afspraken dienen niet alleen gemaakt te worden, maar er dient ook op toegezien te worden dat ze worden nageleefd en bij niet-naleving dienen passende sancties te worden genomen.
In veel gevallen is het praktisch niet haalbaar dat de werknemers zelf een rittenadministratie bijhouden. In die gevallen is het mogelijk om een black-box-rapportage als rittenadministratie aan te leveren. Een dergelijke rapportage kan door middel van de installatie van een GPS-systeem in de auto worden verkregen. De rapportage van het GPS-systeem moet overigens voldoen aan de bovengenoemde vereisten van de rittenadministratie.
Het is niet ondenkbaar dat de Belastingdienst, bij afgegeven verklaringen, ook door het jaar heen vraagt aan te tonen dat inderdaad minder dan 500 kilometer privé gereden wordt.
2.7 Bijtelling privégebruik auto en de 500 kilometergrens: Blijft men eronder of niet?
De bijtelling privégebruik auto blijft een fenomeen dat de gemoederen bezighoudt. Sommige wringen zich in allerhande bochten om er onderuit te komen, andere worden er tot hun verrassing mee geconfronteerd of omdat ze de regels toch niet helder op het netvlies hebben, dan wel verkeerd uitleggen, dan wel het logisch vinden dat het is, zoals zij denken dat het is.
Hoe zit het bijvoorbeeld bij twee opeenvolgende auto’s van de zaak en dan met name als men bij de opvolgende auto besluit deze, in tegenstelling tot de vorige auto van de zaak, toch ook privé te gaan rijden? Hoe denkt u dat de bijtelling gaat plaatsvinden?
Opvolgende auto’s
Een doorslaggevend element bij de toepassing van de autokostenfictie is het antwoord op de vraag of het privégebruik van een auto van de zaak op kalenderjaarbasis meer of minder is dan 500 kilometer. Is het minder, dan is er geen bijtelling, is het meer, dan is er wel bijtelling. De crux is hier 500 kilometer op kalenderjaarbasis. Krijgt men bijvoorbeeld eerst op 1 november van een jaar een auto van de zaak, dan dient men er rekening mee te houden dat deze 500 kilometer pro rata wordt toegerekend. Rijdt men in november en december van dit jaar meer dan 83 kilometer privé, laten we zeggen 100 kilometer, dan is men toch “het haasje” en moet, naar de mening van de Belastingdienst, toch per 1 november de autokostenfictie toegepast worden. Omgerekend naar kalenderjaarbasis heeft men dan immers 600 kilometer privé gereden.
Bij opvolgende auto’s moet men ook opletten, zoals recentelijk nog eens is gebleken uit een uitspraak van de Rechtbank Arnhem. In de aanhangige casus heeft een werknemer in het jaar 2009 een auto van de zaak en een privéauto. Er is aan hem een ‘Verklaring geen privégebruik auto’ afgegeven. In september 2009 krijgt hij een nieuwe auto van de zaak. Deze auto wil de werknemer wél privé gaan rijden en hij trekt zijn verklaring in. De werkgever past vanaf 1 september 2011 de bijtelling toe. Uit de door de werknemer bijgehouden kilometeradministratie blijkt dat hij over de eerste 8 maanden minder dan 8/12 * 500 kilometer = 333,33 kilometer privé gereden heeft. So far so good. In de laatste 4 maanden van 2009 rijdt hij meer dan 500 kilometer privé, althans hij kan niet aantonen voor het hele jaar 2009 dat hij minder dan 500 kilometer privé gereden heeft en daarmee is onze werknemer “het haasje” voor het hele jaar.
Rechtbank Arnhem geeft aan dat het voor de toepassing van de autokostenfictie doorslaggevend is of het privégebruik van een auto van de zaak op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer bedraagt. Volgens de Rechtbank maakt het hierbij niet uit dat er sprake is van twee opeenvolgende auto’s. Nu dat in dit geval het privégebruik van de twee achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto’s in 2009 niet minder is dan 500 kilometer, is er voor de periode 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009 terecht een naheffingsaanslag loonheffing aan de werknemer opgelegd.
Een gelijksoortige casus was aan de orde bij het Hof ’s-Hertogenbosch. In deze casus reed een werknemer van 1 januari 2008 tot en met 27 april 2008 in een Toyota Avensis en van 28 april 2008 tot en met 31 december 2008 in een Volvo S60. In september 2007 had de werknemer een “Verklaring geen privégebruik” aan zijn werkgever overgelegd en met de Toyota is inderdaad niet privé gereden. De werknemer heeft op 1 juli 2008 aan de Belastingdienst en zijn werkgever meegedeeld, dat hij vanaf deze datum de auto van de zaak ook privé gaat gebruiken. Per 1 juli past de werkgever dan ook de bijtelling toe. De werknemer heeft de Volvo na 1 juli 2008 voor meer dan 500 kilometer zakelijk gebruikt en dus stuurde de Inspecteur voor de eerste helft van 2008 een naheffingsaanslag. De Rechtbank Breda en daarna het Hof Den Bosch oordeelden dat het gelijk aan de Inspecteur was. Het Hof Den Bosch oordeelde hierbij dat de werknemer ook duidelijk door de Inspecteur geïnformeerd was over het feit dat de beoordeling plaatsvindt op kalenderjaarbasis. Verwezen wordt naar het citaat uit de brief van de Inspecteur bij het afgegeven van de Verklaring: “Als blijkt dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé rijdt, wordt het voordeel gesteld op nihil. U heeft aangegeven dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer rijdt.”
De moraal van het verhaal: Let op bij opeenvolgende auto’s en besef dat de 500 kilometergrens geldt op kalenderjaarbasis!
2.8 Tegemoetkomingen met betrekking tot de bestelauto
Voor de bestelauto zijn tegemoetkomingen in de wet opgenomen. De praktische uitvoerbaarheid van de regeling voor bestelauto’s is in de praktijk niet altijd even eenvoudig en leidt tot veel commotie. Dit geldt onder andere voor bestelauto’s, die niet privé gebruikt kunnen of mogen worden en voor bestelauto’s met doorlopend afwisselend gebruik. Voor deze situaties gelden nu ook tegemoetkomingen. Daarnaast is er nog de Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto. Deze wordt in de volgende paragraaf behandeld.
Het niet privé (kunnen) gebruiken van de bestelauto
Bijtelling kan achterwege blijven in het geval de bestelauto of de auto buiten werktijd niet privé gebruikt kan worden (hij staat gecontroleerd “achter het hek”) of er geldt een verbod op privégebruik (de bestelauto mag wél mee naar huis genomen worden voor woon-werkverkeer, maar het is verboden hem verder privé te gebruiken). Van een verbod op privégebruik is er sprake als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn:
- verbod op privégebruik
- schriftelijke vastlegging hiervan
- bewaren bij loonadministratie
- toezicht hierop
- passende sancties bij overtredingen.
De werkgever dient hierbij wel op te letten. Als er naar de mening van de Belastinginspecteur onvoldoende toezicht is, dan wel er geen passende sancties worden opgelegd, wordt de werkgever alsnog met een naheffing loonheffing geconfronteerd.
Met de Inspecteur kunnen vooraf afspraken worden gemaakt over de vraag wanneer er voldaan wordt aan “passend” toezicht, hetgeen raadzaam lijkt.
Bestelauto’s met doorlopend afwisselend gebruik
Daarnaast geldt een tegemoetkoming in het geval de bestelauto vanwege de aard van het werk doorlopend afwisselend door twee of meer werknemers wordt gebruikt. In dat geval kan het privégebruik belast worden door middel van een eindheffing van € 300 per jaar per bestelauto bij de werkgever. Voor deze regeling is een kilometeradministratie niet vereist. Het vereiste is dat de bestelauto in verband met de aard van het werk doorlopend afwisselend aan verschillende werknemers ter beschikking wordt gesteld, bijvoorbeeld elke week de ene dag aan werknemer A, de andere dag aan werknemer B, dan aan werknemer C, dan weer aan werknemer B, et cetera.
Het doorlopend afwisselend gebruik is belangrijk. De regeling zal niet gelden als de bestelauto enige weken aan de ene werknemer ter beschikking staat en dan enige weken aan de andere werknemer.
De auto of de bestelauto staat ter beschikking aan meerdere werknemers
Staat een auto of bestelauto aan meerdere werknemers ter beschikking, dus meerdere werknemers kunnen deze (bestel)auto zowel zakelijk als privé gebruiken en ze regelen dit gebruik onderling of op aansturing van de werkgever, dan geldt de autokostenfictie voor al deze werknemers, naar evenredigheid van het gedeelte dat de (bestel)auto aan die werknemer ter beschikking staat. Het saldo van deze naar evenredigheid van het gebruik bepaalde forfaits is dus in totaal éénmaal het forfait.
2.9 Voorkoming bijtelling bestelauto
Zoals we hiervoor gezien hebben, is de bijtelling ook van toepassing op ter beschikking gestelde bestelauto’s. Er zijn een aantal mogelijkheden om deze bijtelling te voorkomen, te weten:
- Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto
- minder dan 500 privékilometers
- alleen geschikt voor goederen
- meerdere bestuurders
- schriftelijk verbod op privégebruik en
- geen terbeschikkingstelling.
Ad 1. Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto
Als de bestelauto niet privé wordt gebruikt, kan er sinds 1 januari 2012 bij de Belastingdienst een “Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto” worden aangevraagd. Er hoeft dan geen bijtelling plaats te vinden en een rittenadministratie kan ook achterwege gelaten worden. De verklaring kan door de werkgever en de werknemer digitaal worden aangevraagd bij de Belastingdienst. Een kopie wordt bewaard in de administratie en de verklaring geldt voor onbepaalde tijd.
In essentie is het een verklaring, waarbij geloofd wordt dat er ook niet privé gereden wordt. De controle door de Belastingdienst is de controle, die ook wel bij personenauto’s wordt toegepast: Blijkt de bestelauto op een ongebruikelijk tijdstip of een bijzondere locatie, bijvoorbeeld een pretpark of dierentuin, ergens te rijden, dan kan de Belastingdienst vragen stellen. De werknemer moet dan kunnen bewijzen dat hij daar om een zakelijke reden was.
De regeling kent een meldingsplicht. De werknemer moet direct aan de Belastingdienst melden, als hij de bestelauto ook voor privékilometers gebruikt. Deze meldingsplicht geldt ook voor de werkgever, als deze weet dat een werknemer de bestelauto privé gebruikt. Voor het niet melden kan de fiscus een boete opleggen van maximaal € 4.920. Gebruikt de werknemer de bestelauto toch privé, dan kan aan de bijtelling ontkomen worden als de werknemer de bestelauto voor niet meer dan 500 kilometer privé gebruikt. Is het privégebruik meer dan 500 kilometer, dan geldt er alsnog een bijtelling voor het privégebruik over het gehele jaar. Dat de werknemer onder de 500 kilometergrens blijft, moet hij dan wel kunnen bewijzen, in beginsel met een sluitende kilometeradministratie.
Ad 2.Minder dan 500 privékilometers
De bijtelling kan voorkomen worden door een sluitende rittenadministratie bij te houden, waaruit blijkt dat op jaarbasis minder dan 500 kilometer privé gereden wordt.
Als de werknemer door de aard van zijn werkzaamheden veelvuldig veel ritten op één dag heeft met de bestelauto van de zaak, kan het bijhouden van een rittenregistratie een grote administratieve en ook financiële last zijn voor zowel de werkgever als de werknemer. In dit geval mag de werknemer om praktische redenen het bewijs voor het aantal gereden privékilometers leveren met een combinatie van:
- een vereenvoudigde rittenadministratie, en
- opname van de zakelijke adressen in de (project)administratie van de werkgever.
Voor het gebruik van de vereenvoudigde rittenadministratie geldt als voorwaarde dat de werkgever schriftelijk met de werknemer heeft afgesproken dat:
- de werknemer een vereenvoudigde rittenregistratie bijhoudt
- privégebruik tijdens werk- en lunchtijd niet is toegestaan
- de werkgever de zakelijke adressen in zijn administratie heeft.
Op de site van de Belastingdienst is een voorbeeldafspraak voor een vereenvoudigde rittenregistratie voor de bestelauto te downloaden:
ad 3. Alleen geschikt voor goederen
Bestelauto’s, die door hun inrichting nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen, zijn van de bijtelling uitgezonderd. Volgens de Staatssecretaris betreft dit bijvoorbeeld serviceauto’s, waarin naast de bestuurder alleen plaats is voor gereedschap en reserveonderdelen. Deze categorie is negatief geformuleerd, in die zin dat een aantal gevallen is aangegeven, waarin het privégebruik niet beperkt wordt geacht:
– de bestelauto heeft een zitruimte achter de bestuurder
– het gebruik van de bestelauto vloeit niet voort uit de aard van de werkzaamheden
– de bestelauto is niet ingericht of dient niet voor het vervoeren van goederen.
Of er wel of geen bijrijdersstoel is, is door een uitspraak van de Hoge Raad geen kritieke factor meer. Sec het hebben van een bijrijdersstoel betekent niet dat de bestelauto daardoor geschikt is voor personenvervoer en dan dus niet nagenoeg uitsluitend geschikt is voor goederenvervoer.
Ad 4. Meerdere bestuurders
Voor de bestelauto, die wisselend gebruikt wordt, bestaat een tegemoetkoming. Onder wisselend gebruik moet worden verstaan dat de aard van het werk met zich meebrengt dat de ook voor privédoeleinden ter beschikking gestelde bestelauto door meerdere werknemers wordt gereden. Er kan dan worden volstaan met een afdracht door de werkgever van € 300 per jaar als loonheffing per bestelauto. Deze loonheffing vindt plaats conform de regels van eindheffing en kan derhalve niet op de werknemers worden verhaald. De achterliggende gedachte is dat in die situatie moeilijk kan worden vastgesteld wie nu het privégebruik heeft veroorzaakt, zodat een praktische regeling is gerechtvaardigd.
Ad 5. Schriftelijk verbod op privégebruik
De bijtelling voor een bestelauto kan ook worden voorkomen als er een verbod bestaat op het privégebruik. Hiervan is er sprake als:
- het verbod schriftelijk is vastgelegd
- de vastlegging van dit verbod in de loonadministratie wordt bewaard
- de werkgever voldoende toezicht houdt op de naleving van dit verbod en
- er passende sancties bestaan als dit verbod wordt overtreden.
Op de site van de Belastingdienst is een voorbeeldafspraak te downloaden:
Er zit ook een uitgebreide toelichting bij aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Een belangrijk onderdeel is dat de werkgever voldoende toezicht moet houden op de naleving van het verbod en bij overtreding ervan ook passende sancties moet nemen. Als blijkt dat de controle op het verbod onvoldoende is of als de sanctie bij overtreding niet zwaar genoeg is, wordt het verbod niet aanwezig geacht. In dat geval is de hoofdregel van toepassing, die stelt dat de werknemer een bijtelling krijgt wegens het privégebruik. Een interessante vraag is dan of de hierover verschuldigde loonheffing arbeidsrechtelijk wel voor rekening van de werknemer kan komen.
Ad 6. Geen terbeschikkingstelling
Een bijtelling voor de bestelauto kan ook worden voorkomen door de bestelauto in het geheel niet ter beschikking te stellen. Feitelijk hebben we het dan over de situatie dat de bestelauto na werktijd op het bedrijfsterrein ‘achter het hek’ wordt gestald en de volgende ochtend pas weer kan worden gebruikt. Het verdient in zo’n geval aanbeveling dat ook de sleutels van de bestelauto dan centraal op kantoor achter slot en grendel worden bewaard.
Welke van bovenstaande varianten het beste is, zal van de feitelijke situatie afhangen.
De hierboven genoemde mogelijkheden ad 2., ad 4., ad 5. en ad 6. gelden ook voor de personenauto.
3 BTW-aspecten
3.1 Inleiding
Het beschikbaar stellen van een auto of bestelauto door de werkgever aan de werknemer heeft ook gevolgen voor de BTW-aftrek. Een werkgever (laten we voor het gemak aannemen met volledig recht op BTW-vooraftrek) trekt in eerste instantie alle BTW met betrekking tot de (bestel)auto af. Voor het privégebruik door de werknemer zal hij evenwel een correctie op de BTW-aftrek moet maken. Ook zitten er BTW-elementen in de eventuele eigen bijdrage, die de werknemer aan de werkgever betaalt.
3.2 BTW-correctie privégebruik auto van de zaak
De regels voor de BTW-correctie voor het privégebruik van een (bestel)auto van de zaak door personeel (en ondernemers/ natuurlijke personen; er is onder het huidige systeem geen verschil tussen werknemers en ondernemers) zijn indachtig de volgende methodiek:
- de BTW op de kosten met betrekking tot de auto kunnen in beginsel volledig worden afgetrokken
- als de ondernemer geen vergoeding voor privégebruik van zijn personeel vraagt, is aan het einde van het jaar BTW verschuldigd over het daadwerkelijke privégebruik
- woon-werkverkeer wordt voor de BTW aangemerkt als privégebruik
- ondernemers kunnen ervoor kiezen een forfaitaire correctie toe te passen, zijnde een percentage van de catalogusprijs (is dus de prijs inclusief BTW, maar (waarschijnlijk) exclusief BPM, zie hierna), aldus hoeft er geen kilometeradministratie te worden bijgehouden
- er zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat de BTW-heffing over het privégebruik kan worden gefrustreerd door lage vergoedingen voor het privégebruik in rekening te brengen.
Werkelijk gebruik
Onder het huidige systeem is het uitgangspunt dat 21% BTW verschuldigd is over de feitelijke, met BTW belaste uitgaven voor het werkelijke privégebruik, voor zover de BTW op die uitgaven in eerste instantie volledig (of gedeeltelijk) is afgetrokken (privégebruik wordt belast als fictieve dienst). Let op dat voor de BTW woon-werkverkeer nu als privékilometers worden aangemerkt. In het huidige systeem moet de ondernemer/ werkgever derhalve zowel de kosten per auto als het feitelijke privégebruik per werknemer bijhouden. In zijn besluit[1] stelt de Staatssecretaris met betrekking tot dit laatste, dat dit dient te geschieden door middel van een sluitende kilometeradministratie. Hier geldt een beetje hetzelfde als bij het bewijzen dat niet privé gereden wordt met de auto: deze eis (van de sluitende kilometeradministratie) wordt door de wet niet gesteld. De wet stelt dat de ondernemer de kosten van de auto en het (privé)gebruik van de werknemer moet kunnen onderbouwen met alle beschikbare bewijsmiddelen en het voldoende is dat het gestelde zakelijke (en dus mutatis mutandis privé) gebruik aannemelijk gemaakt kan worden. Dit gezegd hebbende blijft natuurlijk wel dat de sluitende kilometeradministratie een zeer mooi en in de praktijk ook praktisch middel is.
Voorbeeld:
Een (bestel)auto is ter beschikking gesteld aan een werknemer, die hier ook privé mee rijdt. De werkgever kan alle BTW op de aanschaf, het onderhoud en het gebruik aftrekken (voor eigen auto’s als wel voor leaseauto’s, dat maakt niet uit). Over het (werkelijke) privégebruik moet BTW worden afgedragen. Hiervoor moet een sluitende kilometeradministratie bijgehouden worden, waaruit het privégebruik blijkt. Op grond van deze gegevens kan de (jaarlijkse) verhouding privé/ zakelijk worden bepaald. Op basis van de gegevens wordt BTW over het privégebruik aangegeven. Hierbij spelen ook de herzieningsregels een rol. Voor roerende investeringsgoederen geldt een herzieningsperiode van vijf boekjaren. Deze periode begint in het jaar waarin de goederen, in casu de (bestel)auto’s in gebruik genomen worden. Gedurende die tijd moet voor het privégebruik BTW betaald worden. Het boekjaar, waarin de goederen, in casu de (bestel)auto’s voor het eerst in gebruik genomen worden, geldt altijd als een vol jaar. Na afloop van (en tijdens) de herzieningsperiode wordt nog wel BTW betaald over het deel van de kosten (gebruik, onderhoud, reparatie en dergelijke) dat onder het privégebruik valt.
Stel er is een auto ter beschikking gesteld, die gekocht is met een cataloguswaarde van € 30.000, waarvan, laten we aannemen, € 4.000 BTW is. De jaarlijkse kosten van gebruik, onderhoud, en dergelijke zijn € 6.050, waarvan € 1.050 BTW. De aanschaf BTW is volledig afgetrokken. De auto wordt privé gebruikt en er wordt een kilometeradministratie bijgehouden, waaruit jaarlijks blijkt dat 25% privé gereden wordt en dat het woon-werkverkeer 15% is (dit zijn dus ook privékilometers).
Gedurende vijf jaar wordt jaarlijks (in de laatste aangifte van het jaar) voor privégebruik aangegeven: € 26.000 (€ 30.000 -/- € 4.000) / 5 = € 5.200 + € 5.000 = € 10.200 en hiervan 40% (is het privégebruik) is € 4.080. Hierover 21% BTW is € 857.
Vanaf jaar 6 is alleen nog BTW verschuldigd over de jaarlijkse kosten, en dergelijke is alsdan in ons voorbeeld 40% van € 5.000 = € 2.000 * 21% = € 420.
Forfaitaire bijtelling
In plaats van een correctie op basis van de werkelijke kilometers en dus in plaats van het bijhouden van een kilometeradministratie heeft de Staatssecretaris goedgekeurd dat ook gekozen kan worden voor een forfaitaire bijtelling. Het privégebruik wordt dan vastgesteld op 2,7% van de catalogusprijs van de auto.
Voorbeeld:
Stel er is een auto ter beschikking gesteld met een cataloguswaarde van € 30.000. De aanschaf BTW is volledig afgetrokken. De auto wordt privé gebruikt en er wordt geen kilometeradministratie bijgehouden. Voor het privégebruik wordt dan jaarlijks 2,7% x € 30.000 = € 810 BTW betaald. Deze BTW wordt aangegeven op de laatste aangifte van het jaar.
Voor de praktijk lijkt de forfaitaire regeling wel zo gemakkelijk, zeker als men bedenkt dat anders per auto de kosten en per werknemer her privégebruik moet worden bijgehouden.
Tot op heden werd voor de forfaitaire correctie (als ook bij het werkelijke gebruik) door de meeste denkelijk uitgegaan van de catalogusprijs inclusief BTW en BPM. Op basis van een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland (in april 2014) en de positie van de Belastingdienst in deze casus lijkt de catalogusprijs exclusief BPM gehanteerd te kunnen worden. In voornoemde procedure is onder meer naar voren gekomen dat bij de toepassing van de forfaitaire regeling uit het besluit van 20 december 2011, geactualiseerd bij besluit van 11 juli 2012 (de BTW-correctie bedraagt 2,7% van de catalogusprijs), de BPM buiten de grondslag mag blijven.
In deze casus heeft de Belastingdienst zelf dit standpunt ingenomen bij de uitspraak op het bezwaar, waardoor de rechtbank hier niet expliciet een uitspraak over doet en alleen bevestigt dat de Belastingdienst terecht de verwervingskosten in aanmerking heeft genomen. Tot op heden (we schrijven juli 2014) is het besluit nog niet aangepast. Op de site van de Belastingdienst is in een uitgewerkt voorbeeld op basis van het werkelijke gebruik de BPM al wel uit de grondslag gehaald.
Voor wat betreft de toepassing van het forfait – voor de BTW-correctie voor het privégebruik van auto’s van de zaak kan een forfait worden toegepast van 2,7% van de catalogusprijs – is op basis van voornoemde besluiten goedgekeurd dat voor auto’s aangeschaft zonder dat de ondernemer de BTW in aftrek heeft kunnen brengen en die zowel zakelijk als privé worden gebruikt, de correctie voor privégebruik kan worden vastgesteld op basis van een verlaagd forfait van 1,5% van de catalogusprijs.
Het geactualiseerde besluit van 11 juli 2012 keurt goed dat dit verlaagde forfait ook mag worden toegepast op auto’s, die meer dan vijf jaar in de onderneming gebruikt worden. Dit is inclusief het jaar van ingebruikneming. Voor deze auto’s mag het verlaagde forfait met terugwerkende kracht tot 1 juli 2011 worden toegepast. Niet helemaal duidelijk is of deze goedkeuring van gebruik van het verlaagde forfait nu alleen geldt voor eigen auto’s of ook voor huur- en leaseauto’s. Dit laatste lijkt wel te worden geaccepteerd.
Schematisch kan het één en ander nog als volgt worden weergegeven:
Richtlijnen grondslag |
Grondslag |
BTW-% |
Auto |
cat.prijs |
2,7% |
Auto, als geen vooraftrek over aanschaf auto heeft plaatsgevonden. |
cat.prijs |
1,5% |
Auto, voor de periode na het vierde jaar na het jaar van ingebruikname (geldt alleen voor aangeschafte auto’s; niet voor lease-auto’s). |
cat.prijs |
1,5% |
Auto (inclusief bestelauto) met een gering privégebruik. |
Correctie o.b.v. werkelijk gebruik is veelal het voordeligst. BTW-correctie naar rato privékilometers/ totaal kilometers. Bij gebruik van forfait: cat.prijs x 2,7%. |
3.3 Eigen bijdrage en BTW
In veel gevallen moet de werknemer een vergoeding aan de werkgever betalen voor het privégebruik van de auto. De waarde van deze eigen bijdrage kan “normaal”, te hoog of te laag zijn.
Om te voorkomen dat door een geringe eigen bijdrage een BTW-heffing over het privégebruik kan worden voorkomen, kent het besluit de bepaling dat als de aan de werknemer in rekening gebrachte vergoeding voor privégebruik van de auto van de zaak lager is dan de “normale waarde” van de terbeschikkingstelling, de BTW dient te worden aangegeven over de “normale waarde”. De “normale waarde” is de prijs van een vergelijkbare dienst in de markt.
Omdat de bepaling van de “normale waarde” op allerhande praktische problemen kan stuiten, wordt in het geactualiseerde besluit goedgekeurd dat hiervoor wordt uitgegaan van de bij de ondernemer voor die auto gemaakte kosten (waaronder afschrijvingskosten), voor zover die kosten toerekenbaar zijn aan het privégebruik.
In het Besluit is goedgekeurd dat bij toepassing van het 2,7%‑forfait geen BTW over de eigen bijdrage hoeft te worden voldaan, tenzij de BTW in de eigen bijdrage hoger is dan 2,7%‑correctie.
Let dus op de hoogte van de eigen bijdrage. Het 2,7% forfait kan niet worden toegepast als de eigen bijdrage hoger is dan het forfait. In deze gevallen moet BTW worden afgedragen over de BTW over de eigen bijdrage en de eigen bijdrage moet als ‘normale’ omzet exclusief BTW worden aangegeven in de BTW-aangifte.
Geef een reactie