Een registeraccountant lijkt volgens de Accountantskamer gering inzicht te hebben in de vereisten die voor assurance-opdrachten gelden, alsmede in de regelgeving voor het opmaken van jaarrekeningen en de status van zijn eigen positie daarbij, te weten die van openbaar accountant. Dat levert hem een berisping op.
Van de 26 ingediende klachten is volgens de Accountantskamer in feite de centrale klacht, waaruit alle andere klachtonderdelen voortkomen, de klacht dat de RA een goedkeurende beoordelingsverklaring heeft afgegeven bij de jaarrekening, terwijl er een materiële onzekerheid/beperking bestond met betrekking tot de jaarrekening.
De accountant vindt dit klachtonderdeel voorbarig. Mocht er ooit een jaarrekening over 2001 tot stand komen die kan worden vastgesteld in de AVA en die tevens zal dienen tot afrekening tussen partijen, dan zal alsdan een accountantsverklaring worden afgegeven die zal voldoen aan de eisen van dat moment, aldus de RA. Ook stelt de accountant dat hij in ieder geval ten tijde van het opstellen van de jaarrekening over 2001 reeds accountant in business was, gezien de aard van de door hem uitgevoerde werkzaamheden – te weten samenstellingswerkzaamheden en een assurance-opdracht. De Accountantskamer vindt dat hij moet worden aangemerkt als openbaar accountant.
Gronden van de beslissing
De Accountantskamer stelt verder vast dat meerdere jaarrekeningen over 2001 door de directie zijn opgesteld en aan de AVA zijn voorgelegd. In de door de accountant hierbij afgegeven beoordelingsverklaringen is een voorbehoud gemaakt betreffende het dividendbesluit, echter dit voorbehoud is niet nader toegelicht. Daarbij merkt de Accountantskamer allereerst op dat in een eerdere beoordelingsverklaring nog wel de summiere toelichting inzake de betwiste dividendbesluiten is opgenomen, maar dat in een latere beoordelingsverklaring kennelijk ingevolge een omissie deze summiere toelichting zelfs is weggevallen.
Nu in verband met het niet verwerken van de litigieuze dividendbesluiten sprake is van een materiële onzekerheid in de jaarrekening, waarvan overigens de omvang bekend was, had de RA er volgens de Accountantskamer op moeten aandringen dat inzake deze onzekerheid een toereikende toelichting in de jaarrekening werd opgenomen, inclusief een kwantificering van de effecten daarvan. Nu een dergelijke toelichting ontbrak, had de accountant moeten afwegen welke gevolgen dit had voor de af te geven beoordelingsverklaring. Met de bestaande summiere toelichting in het accountantsrapport gaf de jaarrekening in ieder geval niet het wettelijk vereiste inzicht.
Onvoldoende assurance-informatie
Daarnaast had de RA, nu hem de gevraagde documentatie omtrent het dividendbesluit niet ter beschikking was gesteld, onvoldoende assurance-informatie beschikbaar, hetgeen afhankelijk van de mogelijke effecten daarvan tot een conclusie met beperking of onthouding van een conclusie had moeten leiden.
De accountant had de verklaring in de vorm zoals deze is afgeven dan ook nooit in het maatschappelijk verkeer mogen brengen. De Accountantskamer acht hierbij tevens van belang dat er ook geen enkele noodzaak was de verklaring op dat moment uit te brengen. Het doel van de opgestelde jaarstukken was primair de afrekening tussen partijen. Het had derhalve voor de accountant veeleer in de rede gelegen om te wachten met het afgeven van een beoordelingsverklaring, dan wel de verklaring in het geheel niet af te geven totdat de hiervoor benodigde informatie volledig voorhanden was. De accountant had in de gegeven omstandigheden in overweging moeten nemen de opdracht terug te geven, indien hem de benodigde informatie niet ter beschikking werd gesteld.
De Accountantskamer heeft tevens aanwijzingen dat de accountant, mede gezien het verhandelde ter zitting, het systeem van het opmaken van de jaarrekening en het voorleggen aan de AVA niet, dan wel onvoldoende beheerst. Hiervoor vindt de Accountantskamer te meer een aanwijzing in het gegeven dat de accountant tenminste tweemaal een beoordelingsverklaring heeft afgegeven bij de jaarrekening 2001 en nog altijd van mening is dat er nog geen jaarrekening tot stand is gekomen. De accountant is er zich volgens de Accountantskamer kennelijk niet van bewust geweest dat hij zijn beoordelingsverklaring dient te dateren op de datum waarop hij zijn beoordeling heeft voltooid en niet eerder dan de datum waarop de leiding van de huishouding de jaarrekening heeft opgemaakt. De accountant heeft op die manier onduidelijkheid gecreëerd over de status van de jaarrekening en gehandeld in strijd met de indertijd geldende wet/ en regelgeving.
Maatregel
De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat de accountant gering inzicht lijkt te hebben in de vereisten die voor assurance-opdrachten gelden, alsmede in de regelgeving voor het opmaken van jaarrekeningen en de status van zijn eigen positie daarbij, te weten die van openbaar accountant. Anderzijds is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
Geef een antwoord