Een accountant die als buitengewoon opsporingsambtenaar onderzoek deed voor het Openbaar Ministerie is ook in hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) niet veroordeeld voor het ten onrechte opnemen van vermoedens van bedrieglijke bankbreuk op in een proces-verbaal in het kader van onderzoek naar faillissementsfraude. Eind 2017 kwam ook de Accountantskamer al tot de conclusie dat daarmee geen inbreuk is gemaakt op de fundamentele beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, en objectiviteit.
Uitspraak CBb: ECLI:NL:CBB:2018:650
Dubbele huurmoord
De registeraccountant is werkzaam als financieel expert en buitengewoon opsporingsambtenaar bij de Dienst Landelijke Recherche van de politie en is in die hoedanigheid betrokken bij strafrechtelijke onderzoeken. Ze is geen zelfstandig adviserende en opererende accountant, maar werkt in teamverband samen met rechercheurs en andere opsporingsambtenaren en de officier van justitie. De accountant formuleerde een verdenking van bedrieglijke bankbreuk tegen de Amsterdamse zakenman en bloemenhandelaar Allard B. en werkte mee aan een rechtshulpverzoek aan Kenia waar dit in stond. In een geruchtmakende strafzaak werd B. eerder vrijgesproken van het uitlokken van een dubbele huurmoord op twee Keniaanse zakenpartners, het bloemenkwekersechtpaar Manji.
Investeerder B. had een kerstboomstructuur van BV’s opgetuigd, met onder meer BFI, een bloemenimportbedrijf dat producten kocht in Kenia. Door taps van gesprekken kwam het OM tot het vermoeden dat Allard B. bezig was geld uit een aandelenverkoop weg te sluizen met het oogmerk zijn eigen BV’s te bevoordelen en andere schuldeisers te benadelen. Volgens klager behoorde het bedrag van €2,8 miljoen uit de aandelenverkoop, niet toe aan BFI maar aan de Luxemburgse vennootschap PFS. Doordat de verkoopopbrengst geen deel uitmaakt van het vermogen van BFI, werd volgens B. niet voldaan aan de criteria van bedrieglijke bankbreuk.
De Accountantskamer sprak eerder uit dat de accountant in het kader van de uitoefening van haar werk een strafrechtelijk standpunt in mocht nemen. Het CBb meldt dat een tuchtrechtelijke procedure als deze er niet toe strekt om de inhoud of de wijze van totstandkoming van een deskundigenbericht, opgesteld in het kader van een civielrechtelijke procedure, opnieuw en integraal te onderzoeken.
Niet slechts uiterst terughoudende toetsing
Beoordeeld dient te worden of betrokkene bij het opstellen van het proces-verbaal van verdenking in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels. Deze vraag dient, anders dan het oordeel van de Accountantskamer in de bestreden uitspraak lijkt te impliceren, niet slechts (uiterst) terughoudend te worden getoetst, spreekt het CBb uit.
Geen onjuiste informatie
B. bestrijdt het oordeel van de Accountantskamer dat de accountant (en het team waarin zij opereerde) aan de op dat moment bekende feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van een (mogelijk) bedrieglijke bankbreuk kon en mocht ontlenen. Het College is van oordeel dat deze grieven falen en is het met de Accountantskamer eens dat betrokkene hierover geen onjuiste informatie in het proces-verbaal heeft opgenomen.‘Nu vast staat dat de in het proces-verbaal weergeven feiten en omstandigheden correct zijn en de verdenking jegens appellant op meer en andere feiten en omstandigheden is gebaseerd dan appellant meent, is het College van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene ten aanzien van het door haar opgestelde proces-verbaal van verdenking een tuchtrechtelijk verwijt treft. Niet is immers gebleken dat (de inhoud van) het proces-verbaal een deugdelijke grondslag ontbeert, of dat betrokkene bij haar onderzoek anderszins in strijd heeft gehandeld met enig tuchtrechtelijk beginsel.’
Geef een reactie